leerling Britt halen eer van hunne vertolking: zij was puntig, zuiver, en, iets wat zeer moeilijk te verkrijgen is met zulken stijl, vol zwier. De dubbele quator welke het klavierspel begeleidde, was meesterlijk; niets zoo treffend als die ietwat bleeke kleur der snaarspeeltuigen tegenover het spitse van den klaviertoets; bijzonder in de slotperioden van het begin, waar het orkest diende om de cadensen af te ronden, en verder in het finaal waar het den grondrythmus fijn deed uitkomen te midden der oneindige verbrokkelingen en omkeeringen van het sujekt in de klavieren, werkte die koppeling wonderbaar afleidend en ontspannend.
Na het aanhooren van die teenemaal abstracte en beschouwende muziek, was ons de inzet van Mendelsohn's Concert-aria (in vlaamsche vertaling uitgevoerd) als een electrieke schok; men scheen te ontwaken uit een diepen dommel. De afstand is dan ook wel groot tusschen Bach's onverstoorbare deemoedigheid en Mendelsohn's dramatische uitspattingen! - Dikwijls reeds hebben wij Mevr. De Give-Ledelier toegejuicht als eene onzer meest begaafde zangeressen, maar nooit nog hoorden wij haar zoo fijn, zoo machtig en zoo gevoelvol van toon als op het laatste feest. Mevr. De Give bezit eene kracht van uitdrukking welke buitengemeen is.
De Scherzo uit de 3e Symfonie van Karel Lod. Hanssens, dezelfde welke wij op ons Festival ten gehoore kregen, en die thans volgde, is een fragment dat, ondanks den germaansche vorm die erin ligt, getuigt van Hanssens' geestdrift voor Beethoven's manier. Doordrongen is zulks van een krachtigen vlaamschen geest, die sterk voor 's componisten nationaliteit pleit. Fijn, con amore uitgevoerd, was het een gelukkig voorspel tot de 7e Symphonie van Beethoven, het laatste en gewichtigste nummer van het programma.
Beethoven heeft veel en immer schoon geschreven; geen meester die meer het sublieme beheerschte. Zijne Negende zal immer zijn meesterstuk blijven, maar onmiddelijk daarnaast plaatsen wij zijne Zevende. Het spijt ons, hier geene uitgebreide ontleding te kunnen geven van dit grootsche werk, de tijd noch de beschikbare ruimte laten het ons toe; - wij zuilen dit wel een andermaal doen.
In het voorbijgaan herinneren wij nog eens aan de kleurenrijke inleiding, waarin de meester ons de vóórrede schijnt te hebben willen geven van zijnen rijthmieken vorm, en waarin ons tevens heel zijne manier van voortbrengen wordt veropenbaard, dit op eene zoo esthetisch innemende als muzikaal logieke wijze. Men voelt al de elementen van den toekomstigen vorm, eerst onbestemd en onzamenhangend rond elkaar warrelen, stillerhand zich cristalliseeren, en eindelijk, tot een vast plastiek geheel vereenigd, zich vooruitzetten met eene uitbundigheid van zwier, welke zoo goed 's kunstenaars vreugde schetst wanneer hij het gevonden heeft. Gansch dit eerste gedeelte was prachtig van kleur en van samenhang in de uitvoering, en erlangde dan ook een donder van wèlverdiende toejuichingen.