deze zich dan gedurende jaren lang kosteloos ten dienste van alle weldadigheidsfeesten hebben gesteld, en het geldt dan eens een groot Festival, dan zou men die eigene artisten voor vreemde aan den kant moeten stellen, onze eigene nationalen in de onmogelijkheid latend in den hoogsten graad te bewijzen wat zij waard zijn!... Overigens, welk schooner bewijs kan eene stad opleveren van den vooruitgang harer muziekale werkzaamheden en der doelmatigheid van eene school, die na een slechts tienjarig bestaan zangers genoeg oplevert om al de soli bij zulk een feest voor te dragen? Ware er een grooter getal noodig geweest, dan nòg zou Antwerpen zijne toevlucht niet tot den vreemde hebben moeten nemen! - Nu, over zulken uitslag mag Antwerpen wel te recht fier zijn; komt men er bij de muziekale ontwikkeling ook bezwaren tegen, wij bemoedigen ons met de gedachte dat wij reeds zóo vèr gekomen zijn, dwars door alle hinderpalen heen. Alles wat men op vasten grond wil inrichten lijdt moeite, en een bewijs van onze macht is, dat wij legen al die aanvallen zoo'n duchtigen wederstand vermogen te bieden.
Niet alleen in de hoofdstad, ook in Antwerpen hebben wij beknibbelaars ontmoet. Deze laten wij nogtans onverlet, daar wij de kortzichtige redenen kennen, die deze tegenstrevers aanspoorden aldus te handelen, en eerstdaags hunne bekeering te gemoet zien. Liever dus daarover gezwegen, - en met moed om 't behoud gestreden onzer vlaamsche rechten in de toekomst! Bijzonderlijk een oog in 't zeil gehouden, opdat men ons niet ontneme wat wij reeds gewonnen hebben. Vlamingen, dit is thans uwe plicht!
In eene studie over de Festivals in Belgie, had ik den heere Minister van Binnenlandsche Zaken een Verslag beloofd over onze werkingen van het Muziekfeest van Antwerpen, - want dit eerste Nationaal Festival was maar eene proef; indien het feest mislukte, zouden misschien de voorstellen onzer tegenstrevers worden aangenomen: en dààrom was het vooral dat men, door velerlei onderduim-