De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |
Over de Nationale Toonkunde.
| |
[pagina 267]
| |
En wil men nu weten waarin die zoogevierde werking der vorige eeuwen bestond? In het verwringen van den natuurlijken muziekalen rythmus, die enkel uit het dichtwoord der moedertalen kàn en moet voortspruiten! Die zoo gevierde muziekale werking smeedde ijzeren banden voor den nationalen geest; bij voorbaat en met voorbedachtheid maakte zij het zoogezegd Europeesch muziekstelsel op, samengesteld uit diatonische toonladders, gelijkvormige malkaar opvolgende maatverdeelingen, enz., enz. En aldus vervaardigd, werd dit kunst-stelsel den volken opgedrongen en terzelvertijd ook de op latijn geschoeide universeele christene kerkmuziek, eender of men Italiaan, Duitscher of Hongaar was! - Eene schoone werking voorwaar! al de nationaliteiten, in 't algemeen, muzikaalzedelijk te willen tegenstreven, ten einde eene cosmopoliete ‘Europeesche’ muziekkunst voor te bereiden! Gelukkiglijk hebben de volkeren zich bij tijds door hunne moedertaal en geest kunnen redden, en hetgeen zij langs den éenen kant verloren hadden, door het opdringen eener gemaakte algemeene toonladder, kregen zij langs een anderen kant terug, in de schakeeringen van den rythmus in 't algemeen en in de diepe eigenaardigheid in het bijzonder, welke de moedertalen bezitten. Ontegensprekelijk was het slechts door de toonkundige toepassing van 't nationale princiep: ‘alles door en met de moedertaal’ dat elke stam, elk volk den stempel van zijn bijzonder karakter op zijne muziekale voortbrengsels heeft kunnen drukken, en wij herhalen het nog eens: het is niet dank aan de mengelwerking dier geroemde zestien eerste eeuwen, zoo wij ons nog in de mogelijkheid bevinden onze nationale eigenaardigheid in tonen weer te geven. Om die betreurenswaardige latijnsche werking in haar wezentlijk daglicht te plaatsen, daartoe ware wel een lijvig boekdeel benoodigd. Toch wil ik het wagen die taak op mij te nemen en denk er eerstdaags meê aanvang te maken. Met de bewijzen in de hand, en verlicht door de fakkel van 't Nationaal Princiep, zal ik het pogen de Geschiedenis der Europeesche Toonkunst voor de eerste maal in hare echte | |
[pagina 268]
| |
waarde te stellen en te laten beoordeelen, en wellicht zal men verwonderd zijn hij het bestatigen van het gelijkaardig streven naar cosmopolitiseering (en naar zedelijk nationaal bederf in de kunst) van zekere partijen in Belgie. Mochten vele verdwaalden, het logieke onzer gevolgtrekkingen vattende, alsdan de oogen openen voor de waarheid en de degelijkheid onzer zaak. Mochten wij eens alle verlichte en vooruitstrevende geesten in onze rangen zien, en met een vasten wil het ‘'t zal niet meer lukken!’ toepassen op de voltrekkende werking van de latijnisatie, door onze hedendaagsche cosmopolieten! Dàn, ja, dan zouden wij met nieuwen moed dien schoonen droom der Vlamingen: ‘eene algemeene en èènige werking bij middel van 't nationale princiep’, zijne verwezenlijking zien te gemoet streven, niet meer strijdende met den twijlfelmoed der hopenden, maar ondersteund en versterkt door het overtuigend woord: ‘'t zal en moet lukken!’ En inderdaad, mocht zich die droom verwezentlijken, mochten wij die aaneenschakeling van Muziekscholen en Tooneelen door een éénig princiep zien daargesteld, wat al voortreffelijke en natuurlijke gevolgen zouden wij daaruit niet mogen te gemoet zien! 1o Het eerste en groote bewijs zou doorslagend zijn, en wel rechtstreeks tegen den geest van centralisatie en valsch cosmopolitism in; want eerst en vooral zou het klaar blijken dat de Vlaamsche provinciën, wilde men die aan de muziekale beweging hunner Hoofdsteden doen deelnemen, op 't vlaamsch prînciep zouden moeten gegrond wezen, volgens de gouden leus: ‘Volksbeschaving door Moedertaal!’ - en daar de kunst toch wel als een beschavingsmiddel dient beschouwd te worden, zoo zou voor de Muziekscholen in de vlaamsche provinciale hoofdsteden de leus zijn: ‘Opvoeding, ontwikkeling, verspreiding der muziekale werkingen, door en met de Moedertaal!’ Zóó doende, zou het onmogelijk worden eenige verbastering te laten sluipen in de scholen van Gent, Brugge en | |
[pagina 269]
| |
Antwerpen, zonder dat oogenblikkelijk de volksgeest in opstand zou komen, en de muziekale beschavende invloed daarvan gebroken zou zijn. Wilde men verder de Fransche taal opdringen bij de Nationale Festivals, wederom zou zulke handelwijze natuurlijk door de enkele kracht van het princiep tegengehouden worden. De maatschappijen welke stijfhoofdig het gebruik der fransche taal zouden behouden bij hunne toonkundige uitvoeringen, zouden moeten bekennen dat zulke handelwijze onlogisch is, want het doel der kunst alom als beschavend herkend zijnde, zouden zulke kringen zich niet meer kunnen voordoen als echt kunstdrijvende, als redelijk doelmatig. 2o Zonneklaar zou het blijken, dat verbasterende en cosmopolitische scholen niets voor het land zelf doen, en bijgevolg als rechtstreeks voor de exportatie werkende zouden aangeteekend staan. - Ik zeg rechtstreeks, omdat ik geenszins beweren wil, dat die kunstenaren welke eene degelijke nationale opvoeding genoten hebben, zich niet naar den vreemde zouden mogen begeven. Integendeel, wij zien dat de uitwijkende Duitschers b.v., die hedendaags eene volledige nationaal-muziekale opvoeding ontvangen, ofschoon nationale Duitschers, nogtans eene heerlijke plaats bekleeden in de orkesten van Frankrijk en Italië, en zich weten te doen gelden overal waar zij komen. Maar ik bedoel dat de scholen van een land niet rechtstreeks ten dienste van het uitwijkelingschap mogen staan en in dit vooruitzicht eene verbasterende opvoeding geven. 3o Het zou eens te méer bewijzen, dat de Vlamingen geene separatisten zijn, aangezien zij erkennen dat de Waalsche muziekscholen, volgens een ander princiep ingericht, insgelijks dezelfde beweging in hunne wederzijdsche provinciën zouden brengen en alles met het fransch en naar hunnen geest hun beschavenden muziekalen invloed zouden uitoefenen, door de volledige aaneenschakeling van al de krachten hunner kunstkringen. 4o Er zou bestatigd zijn, dat b.v. het Brusselsch conservatorium eene bijzondere plaats tusschen de muziekscholen | |
[pagina 270]
| |
des lands inneemt, maar dat, - wàt dan ook de reden dezer bijzonderheid en haar doel zij - het noch zijne werking noch zijnen invloed zou mogen uitoefenen, zoomin op de Waalsche waar alles in 't Fransch, als op de Vlaamsche waar alles hoofdzakelijk in 't Nederlandsch zou geschieden. Dààrdoor wierd de centraliseerende richting, aan dewelke Brussel de gansche muziekale opvoeding van België schijnt te willen deelachtig maken, in eens gebroken, en de vrijheid, de in ons land zoo gevierde vrijheid, zou voor ons niet enkel een holklinkend woord, maar wel eene levendige werkelijkheid worden. 5o Het veelbesproken vraagstuk der Prijzen van Rome, zou in éens zijne oplossing vinden. Men zou het hedendaagsch onlogisch bestaan dezer instelling zonder de minste moeite beseffen, de fransche kampstrijden van de Vlaamsche afscheiden, en elk door een afzonderlijken bevoegden Jury laten beoordeelen. Het in 't Vlaamsch vertalen eener aangenomen Fransche cantate als tekst voor de Toondichting, of eener aangenomen Vlaamsche in 't Fransch, dit alles beoordeeld door een' Jury waaronder zich leden bevinden die geen woord Vlaamsch verstaan, zoo'n stelsel zou terecht als eene onmogelijkheid beschouwd worden, en eene verandering hadde geen de minste ernstige tegenkanting meer te vreezen. 6o Men zou de echt Vlaamsch-Nationale Festivals onzer Vlaamsche steden niet meer aanvallen; en niet meer alzoo alle middelen in 't werk stellen om dergelijke feesten te doen mislukken, - zooals het 't geval was bij ons Antwerpsch Festival. Publiek en dagbladen zouden het ééns zijn om zulke strekkingen te handhaven en vooruittezetten, en wij zouden niet meer zien, dat groote maatschappijen, zelfs uit Vlamingen saamgesteld, in onze Vlaamsche steden den oorlog verklaren aan dusdanige nationale kunstinrichtingen. Men zou al die sluwe en verholene werkingen missen tegen het nationalism in de kunst, vooral die opentlijke afbrekingen van Vlaamsche instellingen die ons thans dikwijls zoo onverwachts komen treffen. Dit alles | |
[pagina 271]
| |
zou verdwijnen, en België zou in weinige jaren eene Muzikale Beweging zien ontstaan, die voor geene Italiaansche. Duitsche of Fransche zou moeten onderdoen. Tot nog toe is dit éenig natuurlijk en praktisch voorstel nog steeds een droom, maar een droom waarvan nogtans reeds iets tot wezentlijkheid gekomen is. Ja, wij kunnen het met genoegen bevestigen, betrekkelijk veel hebben wij reeds gewonnen. Doch laat ons op die eerste lauweren niet inslapen. Juist omdat wij reeds veel gewonnen hebben moeten wij wakker blijven, het oog gericht op onze tegenpartij. Laat ons niet vergeten dat zij zich gedurig onledig houdt o.a. met het Staatsbestuur lastig te vallen door vlugschriften, verslagen, redevoeringen op zekere groote kunstvereenigingen uitgesproken, en die alleen voor doel hebben valsch begrip over kunst te doen ontstaan. Tot hiertoe kreeg iedere dier slinksche werkingen hare klinkende terechtwijzing: Zoo zagen wij vooreerst het vlugschriit over de Nationale Muziekfeesten den Heere Minister van Binnenlandsche Zaken toegestuurd. Dientengevolge stelde de heer Minister eene commissie aan, ten einde de zaak te onderzoeken en het Staatsbestuur in te lichten. - Wij deden onzen plicht: een tweede vlugschrift, tegen het eerste gericht, en op het beginsel nationaliteit gestaafd, werd insgelijks den heere Minister toegezonden. - Dààruit eene botsing. De werkzaamheden van onderzoek en toelichting gingen hunnen gang, en de uitslag ervan was, dat de Koninklijke Koormaatschappij van Gent gelast werd met het eerste Nationaal Muziekfeest (1875). - Het tweede zou in Antwerpen gegeven worden (1876). - Het derde had dezer dagen te Luik plaats (1877). - Het vierde komt denkelijk in Brugge (1878). - De vraag doet zich nu voor: zal Brussel insgelijks mede doen? Dat is wel te denken, en in dit geval zou het Brusselsch festival in 1879 plaats hebben. Na elke beurt zou Gent wederom in 1880 het feest inrichten, Antwerpen in 1881, enz., enz.
(Wordt voortgezet.) Peter Benoit. |
|