De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
De aanstaande Rubensfeesten.
| |
[pagina 224]
| |
feeststoet, ter verheerlijking van Rubens en zijn glorierijk tijdvak, belooft dien van 't jaar 1844 (de 200ste verjaring van Rubens' geboorte) in luister en kunstwaarde nog oneindig verre te zullen overtreffen. Een aantal onzer meestbegaafde jonge schilders en beeldhouwers, de HH. Verbuecken, Neuckens, Vander Auderaa, Dwelshauwers, Claus, Ooms, Anthonis, Joors, Neetesonne, enz., reppen daartoe flink de handen uit de mauwen, 't zij voor het teekenen der costumes, 't zij voor het vervaardigen der plans of beelden voor de praalwagens. Onder dezen zijn er, die stellig wel van aard zullen zijn om de algemeene bewondering op te wekken. - Behalve de legendarische Reus en Reuzin, zonder welke geene cavalcade in Antwerpen populair zou zijn, heeft men o.a. den Wagen der Muziek, waarop zich een reusachtig Kerkorgel verheft, dat gedurende den optocht zal worden bespeeld; den Wagen der Verlichting, met een groot standbeeld: Fiat Lux! welks voetstuk omringd is door zinnebeeldige groepen, verbeeldende het Onderwijs, den Arbeid, de Wetenschappen, den Vooruitgang; den Plantynswagen, voorstellende het binnenhof van het beroemde Plantyns-Museum, alsook Plantyn's drukkerij in volle werkzaamheid, met letterzetters, correctors, enz., waarbij het juiste model der oorspronkelijke drukpers van Plantyn. Eene gansch bijzondere melding schijnt ons echter de nieuwe Rubenswagen te verdienen, die, naar het schijnt, buiten de begrooting der feesten - op zoowat acht- à negenhonderdduizend fr. beraamd - zal worden bekostigd bij middel eener openbare inschrijving onder de Antwerpsche burgers. Een allegorische groep (verbeeldende Antwerpen's Stedemaagd, de Tijd en de Roem) ment den Rubenswagen, op welks achtereinde zich, onder een verheven troonhemel, het borstbeeld van den gevierden held der Vlaamsche schilderkunst bevindt. Aan den voet van dien troonhemel, de zinnebeeldige voorstelling der vier hoofdvakken van Rubens' kunst: het Landschap, de Geschiedenis, de Godsdienstschildering en het Portret. Kortom, de nieuwe Rubenswagen - het werk van den kunstschilder Hendrik Verbueken - belooft een echt mees- | |
[pagina 225]
| |
terwerk in zijn genre te zullen wezen, zoozeer wat de uitvoering als wat de opvatting betreft. Onder de Groepen van den Optocht zal denkelijk vooral die der Vlaamsche Schilderkunst bewondering wekken. Onder eene lange reeks van reusachtige, kruiswjjze over elkaar geslagen lauwerbogen, gedragen door twee rijen maagden te paard, zullen beurtelings al de groote figuren, die met Rubens of zijn tijdvak in verband stonden, voorbij treden. Nog dient gezegd, dat de costumes uit den Rubensoptocht - geleverd door het huis Mulder, van Utrecht, - allerprachtigst zijn. Doch eene bijzonderheid, die ik vooral niet vergeten mag, is, dat de Optocht des nachts plaats heeft, en naar men zegt, op zeer fantastieke eigenaardige wijze door het heerlijkste kunstlicht zal worden verhelderd. Een woord ook over de versiering der straten, waartoe onze stedelijke regeering een openbaren wedstrijd heeft uitgeschreven. Nooit zal, zegt men, de Rubensstad een meer feestelijken aanblik hebben opgeleverd. Op verschillende plaatsen der stad zullen o.a. triomfbogen en kunstbruggen worden opgericht, die ongetwijfeld zoowel ten opzichte van kunst als van pracht een ongewonen indruk moeten maken. Het muzikaal gedeelte der Rubensfeesten belooft niet het minst belangrijke te zullen zijn. Behalve de uitvoering eener groote Gelegenheidscantate voor mannen, vrouwen-, en kinderstemmen, (poëzie van J. De Geyter, muziek van Peter Benoit) en eene opzettelijk daarvoor gecomponeerde Feest-Ouverture in het Zomerlokaal der Koninklijke Harmonie, heeft men den grooten internationalen wedstrijd voor koorzang, uitgeschreven door den Cercle Grisar, en waarin buiten allen twijfel ook voorname Noord-Nederlandsche liedertafels zullen mededingen. Het ‘opgelegd koor’ (choeur imposé) voor den ‘prijs van uitmuntendheid’ wordt gecomponeerd door Benoit, op Nederlandschen tekst van Frans de Cort. Verder worden in de afdeelingen nog drie bijzondere koren ter uitvoering opgelegd, een van Blockx, een van Callaerts en een van Van den Eeden. Er was ook sprake geweest van een muziekfeest in de | |
[pagina 226]
| |
Société de Musique, die verleden jaar op zoo schitterende wijze het groot Festival had ingericht; doch dit gaat niet door. Op het gebied der dramatische kunst blijft men ook niet onwerkzaam. Er zullen drie gala-voorstellingen worden gegeven van oorspronkelijke stukken, die op Rubens of andere onzer schilders betrekking hebben. Uit officieuse bron vernemen wij dat daartoe door de Commissie werden gekozen o.a. de vier volgende: ‘Jan Steen uit vrijen’ door Sleeckx, ‘Rubens’ door Paul Billiet; ‘Rubens' jeugd’ door Edw. Van Bergen en ‘Quinten Metsys’ door Jos. Van Hoorde.Ga naar voetnoot(1) Buitendien richt de maatschappij De jonge Vlamingen eenen wedstrijd van tooneelspeelkunst in. Waarom echter de inrichters goed gevonden hebben zich daarvoor bij de Zuid-Nederlandsche Vereenigingen te bepalen, kan ik maar niet begrijpen. Zoo iets is weinig broederlijk tegenover onze Noorderbroeders! Wel beweert men dat in dergelijke gevallen onze Vlamingen ook door de Hollanders over 't hoofd gezien worden, doch ik geloof eerder dat zoo het Zuiden op dat gebied maar hoogst zelden door het Noorden wordt uitgenoodigd, zulks alleen hierbij komt, dat in Holland dergelijke Tooneel-concoursen tot de hooge zeldzaamheden behooren. Ten einde eene grondige gedachtenwisseling over Rubens en zijne school, alsook over de tegenwoordige kunstbelangen uit te lokken, heeft de Cercle Artistique het gelukkig denkbeeld opgevat tijdens de aanstaande Jubelfeesten de kunstenaars van het binnen- en buitenland op een algemeen Kunstcongres te vereenigen. Het Regelingscomiteit van het door den Cercle in te richten Kunstcongres, heeft thans de punten doen kennen die het programma der werkzaamheden samenstellen. Het Congres, zal in vijf verschillige sectiën verdeeld zijn. De eerste afdeeling heeft betrekking op de Belgische Wetgeving betrekkelijk den kunsteigendom. Daarin zullen | |
[pagina 227]
| |
praktische middelen worden beraamd om de werken onzer kunstenaars tegen bedrog en namaaksel te vrijwaren. - De 2de afdeeling bevat: Esthetiek en Wijsbegeerte. De gestelde vragen zijn: (a) Welke is de beteekenis van Rubens in de kunst en welken invloed heeft hij op onze Schilderschool en op de uitheemsche scholen uitgeoefend? (b) Welke is de invloed der democratie in de kunst? - De derde Afdeeling verhandelt eenige huishoudelijke kwestiën met de bevordering onzer nationale kunstbelangen in verband; zooals het uitbreiden der monumentale en geschiedkundige schildering, de offlcieele aanmoediging der Schoone Kunsten, het aankweeken van den schoonheidszin onder het volk door middel onzer Museüms, enz. - De 4de Afdeeling is aan de Bouwkunde gewijd. De traditiën onzer oude Vaderlandsche architectuur zullen daarop worden besproken, alsook de vraag: of het niet wenschelijk zijn zou, dat het openbaar gezag een toezichts-recht had over den bouwstijl van constructiën, vooral van diegenen welke in nabijheid staan der stadsmonumenten, opdat hun trant met deze gebouwen zou overeenstemmen. - Eindelijk heeft men nog eene 5de sectie, die van Geschiedenis, en wel met het doel om zooveel mogelijk de bestanddeelen in het licht te stellen, waarover men zou kunnen beschikken voor het schrijven der geschiedenis van Rubens en zijne werken. Men koestert die hoop, dat het aanstaande Kunstcongres nog belangrijker zijn zal dan dat van 1861. Acht Staatsbesturen van Europa waren dàarop vertegenwoordigd, en een onnoemelijk getal afgevaardigden van kunstvereenigingen en geleerde genootschappen. Het Congres van 1877 zal insgelijks, alle staatkundige kwestiën ter zijde latend, den voorstanders der algemeene kunstbelangen eene vrije tribuun openen. - Al wie aan het Congres een werkzaam deel verlangt te nemen wordt aanzocht der Commissie voorafgaandelijk kennis te geven van de punten, waarover men het woord verlangt. - Het Inrichtings-comiteit bestaat uit de heeren: Leopold De Wael, Burgemeester, Voorzitter; Nic. De Keyser, Ed. Pécher en Verhoeven-Bal, Ondervoorzitters; Gr. Dumoulin, Ed. Grand- | |
[pagina 228]
| |
gaignage, Jac. Veders en E.P. Castelot, Secretarissen; H. Langlois, Penningmeester. Thans blijft ons nog, ten slotte, te vermelden de Tentoonstelling van oude schilderijen, waarvan de inrichting is toevertrouwd aan onze ‘Maatschappij tot aanmoediging der schoone Kunsten,’ (welke zich echter door hare kleingeestige handelwijze in de beruchte zaak der ‘nuditeiten’ op het laatst gehouden Salon, zoo weinig ‘aanmoedigend’ had getoond.) Zooals men weet was eerst de stad Antwerpen van plan geweest, tijdens de Rubensfeesten eene groote tentoonstelling tot stand te brengen van de schilderijen die van dezen meester in Europa verspreid zijn. Zelfs waren reeds afgevaardigden van ons stadsbestuur in de naburige landen gestuurd geweest, met het doel om van de gouvernementen of van de eigenaars der bijzondere galerijen zekere vermaarde meesterstukken van Rubens voor die expositie in leen te bekomen. Doch, hoe hoe schoon en grootsch ook dit denkbeeld in theorie zijn mocht, het verwezenlijken daarvan bleek echter weldra niet tot demogelijkheden te behooren. De pogingen der gezanten vonden niet den gehoopten bijval, zoodat men van die prachtige onderneming: Rubens in al den glans van zijn goddelijk genie te Antwerpen tentoon te stellen, eindelijk toch heeft moeten afzien. Misschien zal men nu, in vervanging daarvan, eene algemeene expositie van Rubens' voornaamste gravuren inrichten. Dit is wel zeker in de verste verte zoo gewichtig niet; maar gelijk de Franschman zegt: ‘Quand on n'a pas ce que l'on aime, il faut aimer ce que l'on a.’ Overigens, al is nu het kapittel expositie vast niet het belangwekkenste punt uit het Rubens-programma, toch komt daarop nog genoeg heerlijks en buitengewoons voor, om ook in dàt opzicht ten volle de belofte van Antwerpen's Magistraat te wettigen: ‘Onze stad zal het nec plus ultra van het mogelijke doen, om de Rubensfeesten van 1877 aan hun verheven doel te doen beantwoorden.’ A.J. Cosyn. |
|