| |
| |
| |
Over de Nationale Toonkunde.
IIde Deel.
De Muziekale opleiding in Belgie. (Vervolg.)
Zoolang de geest zich beperkte bij het onbewust voortbrengen van compositiën in Moedertaal, zóólang ook scheen de onvaderlandsche gezindheid, in de hoogere en middelbare kringen evenals in de muzikale kunstsferen, dan ook geene vastberaden strekking te wezen.
Zoolang onze Vlaamsche toonkundigen hunne formuul niet hadden gevonden bestond bij onze cosmopolitische muzikers nog die antinationale richting niet, en dat streven om die verbasterende kunstwet door staats-, provintie- en gemeentebesturen te doen aannemen en ondersteunen. Alles zette onbewust zijnen gang voort; - wel bestonden de elementen van latere worsteling sedert lang, maar 't uur der botsing was nog niet geslagen. De toestand was dus rustig, en ons landeken scheen niets beters te verlangen dan zich zóo te blijven vergasten en verlustigen aan al wat uit den vreemde kwam. Muziek was muziek, en al wat maar 't oor streelde was wèlkom. Méer dan een aangenaam tijdverdrijf zocht men niet, en waren de werken ietwat ernstig en diep van opvatting, men vergenoegde zich de ooren er van aftewenden, met de gekende spreuk: ‘C'est de la musique savante!’ Zulks was vooral het geval met die vreemde werken welke eenen onbetwistbaren stempel van nationale eigenaardigheid droegen, werken die door hun verheven karakter bij een volk, dat zulke muzikale eigenaardigheid niet kende, toch niets aan geest of hart veropenbaren konden. Daarentegen werd alle oppervlakkige vreemde muziek allerbest gesmaakt. In één woord, al wat zich op 't gebied der Toon- | |
| |
kunde voordeed moest alleen tot vermaak strekken. Van de spreuk: ‘La musique est un art d'agrément’ tot die andere: ‘Tout ce qui n'amuse pas est ennuyeux’, lag zelfs geen stap meer te doen. Beiden waren als aan elkaar gehecht.
Nogtans, dit tijdperk - dat wij het onbewuste noemen, omdat het onbewust de eerste elementen van latere werking voorbereidde - liet aan mannen zooals Fétis, Hanssens, Daussoigne - Mehul, Mengal, den tijd en de kracht om den Belgischen grond te beploegen. Wij hadden nog geen modern verleden, en bijgevolg scheen het eene moeielijke zaak te beslissen op wèlke wijze men de voorafgaande muziekcultuur in Belgie zou aangevangen hebben.
Inderdaad, zulks was niet gemakkelijk, te midden der staatkundige beweging, die erop uit scheen de groote helft van het land bastaard te willen maken, den Vlaming zijne taal te ontnemen, en hem alzoo, als Vlaming, te beletten op politiek terrein nog op te treden. Er kòn toen geene spraak zijn van strekking in de Toonkunst, te meer daar, zooals het bij elke nationale beschaving gewoonlijk het geval is, de Letterkundige beweging de Muziekale voorafgaat, en die twee kunstorganen in de eerste jaren onzer landvorming nog niet in volle leven geroepen waren.
Fétis gaf zich ten volle rekenschap van den toestand. Vandaar dat hij zijne werking bij het rein-muzikale beperkte: vorming van instrumentisten, vorming van techniekers in de compositieleer. Deze laatsten wisten dus weinig af van wat men strekking noemt in de kunst. Fètis was de man, die over gansch België het eerste zaad der rein-muzikalische werking strooide, en in dien tijd kwamen al de andere conservatoriums en muziekscholen minder vooruit, omdat Brussel's school, met een man aan't hoofd zooals Fétis, de aandacht van gansch Belgie boeide.
Fétis, met zijn diep doordringenden blik, begreep dat de akker eerst moest bebouwd en voorbereid worden, om in latertijd sappige planten voorttebrengen.
| |
| |
Was nu de strekking, wat de Opera betrof, teenemaal fransch, toch bracht Fétis een soort van evenwicht te weeg door het uitvoeren van veel Duitsche muziek in de concerten van het Brusselsch Conservatorium. Haydn, Mozart, Beethoven, straalden aldus door hunne scheppingen in den geest onzer toekomende muzikers, en beide elementen - Zuid en Noord - drongen zich tevens er meê in, alhoewel eenigermate door elkander geward. Door die verwarring onstond er te dien tijde bij het uitvoeren der kompositiën eene soort van onzekere richting welke niet kan worden geloochend. Die richting, ofschoon nog de rechte niet, getuigde reeds van de ontwaking des muzikalen geestes in België.
Wij zegden het reeds en herhalen: te dien tijde was het wèl verstaan dat alwie componeeren wilde in Belgie zich een ideaal zou voorstellen om het natebootsen; men geloofde dat Beethoven, Rossini, Meyerbeer, bovennatuurlijke wezens waren, die nooit iets gemeens hadden gehad met onze stoffelijke wereld. Van dit punt uitgaande was het dus den Belgen onmogelijk zich in te beelden dat menschen zooals zij zulke geniale en eigenaardige werken zouden voortgebracht hebben. Daarvan was dan ook geene kwestie, en alwie componeerde trachtte maar alleen zoo melodiek mogelijk te wezen. ‘Melodiek’ zijn dat was in zijne compositiën ofwel Italiaansche ofwel Fransche vormen namaken, zonder te weten waarom, en dit deed men dan ook gewilliger dan men zelf dacht, daar men het hoofd opgepropt had van vreemde vormen, en zelfs als men zich inbeeldde iets oorspronkelijks aan den dag gebracht te hebben, dan was het meesttijds nog enkel naäperij.
Andere componisten vielen meer in de Duitsche richting, en zulks voornamelijk onze Vlaamsche componisten. Daaronder deed zich een man op van uitstekend talent, een verschijnsel voor zijnen tijd: Karel Lodewijk Hanssens. Te Gent geboren, was hij opvolgentlijk orkestmeester in den Haag, in Gent en later in Brussel. Hij schreef bewonderenswaardige symfonische werken. Zijne
| |
| |
compositien met tekst, zooals zijn ‘Sabbat’ en zijne ‘Hymne du matin’ zijn niet op Nederlandsche woorden vervaardigd, en toch was Hanssens zeer neêrlandschgezind; trouwens indien hij zijne moedertaal niet bezigde, was het veel min uit minachting voor de Volkstaal, dan wel door de volstrekte onmogelijkheid waarin hij zich bevond om over in 't Nederlandsch uitvoerende groepen te kunnen beschikken. Dit zij gezegd om Hanssens de eer van vaderlander en vlaamschgezinde te behouden.
In de symfonische gewrochten van Karel Hanssens ligt iets eigenaardigs en onbedwongen dat men in zijne compositiën met franschen tekst niet terug vindt. Ofschoon zijn Sabbat, zijne kooren voor mannenstemmen prachtig zijn van vorm en muzikalen inhoud, ligt er iets gezocht in, iets buiten den aard, waarvan 't gebruik der Fransche taal de oorzaak was. Hadde Hanssens in ònzen tijd geleefd, hij zou gewis zoowel meesterlijke en origineele gewrochten hebben voortgebracht op het gebied van den Zang, als hij het op 't gebied der Symfonie deed.
Niettemin is Hanssens de vader der scheppende muziekontwikkeling in ons land. Aan hèm onze eer, onzen dank, onze bewondering, voor den onverschrokken moed waarmede hij zijne denkwijze lucht gaf tegenover de fransche strekking onzer muzikale beweging.
Hanssens was in de laatste jaren zijns levens, orkestmeester in den Muntschouwburg van Brussel, en was bijgevolg verplicht dagelijks fransche voortbrengselen te doen uitvoeren. Van eene andere zijde was hij dirigent der ‘Association des artistes musiciens’. In de concerten dezer Associatie werd door zijn toedoen zooveel mogelijk Duilsche muziek uitgevoerd. Het was ook dààr dat hij zijne eigene symfoniën ten gehoore bracht; maar het vooroordeel, dat in België tegen de niet in Parijs aangenomen componisten heerschte, was de oorzaak dat Hanssens miskend werd. En niet alleen als componist, ook als dirigent werd hij miskend; men zocht alle kleingeestige vitterijen uit om hem het leven lastig te maken: nu eens had hij
| |
| |
deze of gene beweging niet goed genomen, dàn was 't orkest te sterk of te zwak geweest, enz., enz. Maar wat men verzekeren mag, is dat Hanssens erin gelukt was van 't orkest des Muntschouwburgs een der bijzonderste opera-orkesten te maken. - Reeds had hij in Gent veel tot den vooruitgang der muziekkunst bijgedragen. Inderdaad, tijdens 's meesters verblijf in Vlaanderens hoofdstad, werd het aldaar gestichte orkest terecht als het beste van 't land beschouwd. De klassieke Concerten in den Casino waren het land door beroemd, en dààrom wilde ook Brussel Hanssens in zijn midden hebben.
Het is hier de plaats niet om breeder nog over 's meesters leven uittewijden; ik zal wel later gelegenheid hebben dit in ruimere mate te doen.
Wat Fétis betreft, deze leidde de beroemd gewordene concerten van Brussel's Conservatorium. Ook maakte hij zich meer en meer befaamd in Europa door het schrijven van technische en litterarische kunstwerken. Hij had het leermeesterschap van 't contrapunt op zich genomen, eene taak waarvan hij zich meesterlijk wist te kwijten.
Daar staan nu voor onze oogen de twee Patriarken der Belgische muziekbeweging. Gedurende gansch het tijdvak, dat wij het onbewuste muzikaal tijdvak van Belgie noemen, komen zij ons voor als twee reuzenrotsen tegen wier voet de baren van een onbewust cosmopolitisme komen afklotsen. Die twee toondichters bereiden den grond waarop later de slag voor de kunstnationaliteit zou worden geleverd, wanneer onze muziekkunst zich op het gebied der princiepen in twee machtige groepen zou verdeelen, om aldus de twee sterk afgeteekende strekkingen der worstelings-periode uittemaken.
Betreffende Fétis en Hanssens kunnen belangwekkende verhoudingstrekken worden aangestipt. Fétis was een Waal - Hanssens was een Vlaming. Door natuur en geest kon Fétis niet anders dan ten Zuiden neigen; Hanssens, integendeel, was meer het Noorden toegedaan. Alzoo, in tegenstelling met elkaar, was de eerste een vereerder der
| |
| |
echt schoone Fransche en Italiaansche voortbrengsels, terwijl de tweede meer de Duitsche werken hoogschatte. Zóó behielden beiden het hun van natuur eigene, en beiden mogen wij ze niet alleen als de Patriarken der Belgische Muziekbeweging beschouwen, maar wel Fétis als hel hoofd der Fransche-Italiaansche, en Hanssens als dat der Duitsche strekking in België.
Dàt was de toestand tot in 1863. Men geve wel acht dat er tot dan toe bij ons nog geene spraak was geweest van Cosmopolitism en Nationalism in de Muziek. Fétis en Hanssens deden niets dan aan de hun natuurlijke geestes- en gevoelsneiging gehoorzamen. En zulks is wel een bewijs dat ten voordeele onzer beginselen pleit: Kunst moet op natuur en geest en gevoel worden gesteund. Indien Fétis in zijne latere klassieke compositiën het Fransch-Italiaansch karakter huldigde, welk in Cherubini's werken ligt, zoo ontwikkelde Hanssens den Duitschen vorm, de Noordsche strekking, en openbaarde alzoo, schier zonder zich daarvan rekenschap te geven, reeds de germaansche eigenaardigheid des Vlamings. Wel doet dit eigen kenmerk zich nog maar kortstondig en schaars voor, doch zulks is niettemin belangwekkend wanneer men bedenkt dat het nog slechts de uitdrukking was van een natuurlijk gevoel, en niet van eene artistieke zelfbewustheid. Om altoos op gelijke hoogte van eigenaardigheid te blijven in de uitdrukking, moet de kunstenaar het volle bewustzijn, de ware overtuiging bezitten van 't geen hij is en zijn moet. En zulks was te dien tijde om zoo te zeggen onmogelijk. Miste men niet den hefboom die het nationaal karakter boven de vooroordeelen verheft, welke vooral uit overheersching van het latijnsch element in den neergedrukten kunstgeest waren ontstaan? Miste men niet het groote princiep van alle nationaal en individueel volksleven: de Moedertaal!
Dàn, en dàn alleen, wanneer de natiën hunne moedertaal tot vertolking hunner muziekale gewaarwordingen gebruikt hebben, dan alleen is de ware uitdruikking van den volksgeest in de Toonkunst mogelijk geworden.
| |
| |
Zie daarentegen hoe in de Kerkmuziek de algemeene kerkkunstvorm, op latijnsche taal, overal dezelfde blijft, hoe die vorm nooit iets van 't gevoel of 't karakter terug geeft der volken wier componisten zich met de beoefening dier kunst onledig hielden.
Die kerkvormen waarop de moedertalen werden toegepast, ondergingen eene wonderlijke verandering. Men zie slechts de eerste madrigalen, en nog maar de protestantsche choralen. Alhoewel nog op godsdienstigen grond voortgesproten, verraden zij alreeds het volk en zijne beginnende werking op muzikaal gebied. Wat moest het niet zijn, zoodra de Muziekkunst zich, vrij van hare kerkbanden, onbedwongen in 't diepe van 't menschelijk hart kon bewegen! - De Fransche, de Italiaansche, de Duitsche, de Poolsche, de Russische muziek heeft alleen haar karakter te danken aan het volksleven, aan den volksgeest, aan de volkstaal, juist zooals de kerkmuziek der 17 eerste eeuwen haar éénvormig karakter verschuldigd was aan de éénige aangenomen kunsttaal: het Latijn.
De volksliederen welke bij al de Europeesche natiën tijdens de kerkkunst zelve ontstonden, bewijzen door hun eigenaardig karakter dat, wanneer elk volk eens zijne eigene taal op de toonkunst zou toepassen, elk volk ook zijne eigene muziek bezitten kan.
Zóó is het inderdaad geweest, zóó zal het immer blijven overal waar men rechtzinnig en met hart en geest de moedertaal gebruiken, en die tot in hare diepste schakeeringen weêrgeven zal.
De bewering dat wij, met nog vele andere eigenschappen, ook onze toonkunst aan de christenkerk zouden verschuldigd zijn, kan vast niet onvoorwaardelijk worden bijgestemd.
Zeker heeft de Kerk veel gedaan, maar vooral ten voordeele der Latijnsche beschaving en van een Roomsch cosmopolitism. Indien men kon aannemen dat de muziek bij alle volkeren dezelfde zijn moet, dàn zou men haar ongetwijfeld voor zulke kunstinvoering, hoe karakterloos
| |
| |
die dan ook weze, dankbaar moeten zijn; maar wat sommige geschiedenisschrijvers hierbij altoos vergeten is de bemerking: wat al natuurlijke strekkingen bij ons, Noordervolken, die latijnsche beschaving niet gedood heeft of getracht te vernietigen!
Van dàar die langzame gemaakte muziekale werking der musici-pedante van de zestien eerste eeuwen, waarin de Kerk nogtans consekwent bleef met haar doelwit: zij wilde zich overal vestigen, overal het princiep van ééne gedachte met één en dezelfde taal invoeren; ook behield zij de muziekkunst, zoolang deze aan de latijnsche taal verslaafd was, maar eens dat elk volk met zijne eigene taal vooruitstreven wilde, zoo brak de vrije toonkunst af met al wat traditievorm eigen is, en spoedde onafhankelijk op de baan aan het eigen-schoone vooruit.
(Wordt voortgezet.)
Peter Benoit.
|
|