De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijNederlandsch tooneel.Antwerpen.
| |
[pagina 76]
| |
hoogst verdienstelijk Mej. Beersmans daarin de rol van Laura heeft gecreëerd. Als Daniël hadden we dit jaar, in vervanging des heeren Hendrickx, den heer Henry Van Kuyk. Of wij bij dien ruil gewonnen hebben? Op die vraag zouden wij niet onvoorwaardelijk ‘ja’ durven antwoorden. Zeker had de heer Van Kuyk uitmuntende oogenblikken, en dàn ook scheen hij ons volkomen op de hoogte van zijn' voorganger; doch minder voldeed hij ons daar waar het boertige tot het ernstige overgaat, en Daniel zijn zoontje den afscheidzegen geeft. Dit roerend tooneeltje, waarin de schrijver op zoo gelukkige wijze de moraal van ‘het Wiegje’ legt, zou gewis méér indruk hebben gemaakt, indien onze Daniel in zijne vaderlijke bespiegelingen wat minder klem had gelegd. Een zachte gemoedelijke toon vindt in dergelijke toestanden beter den weg tot het hart dan eene declamatorische tirade. Wij hebben aan den heer Van Kuyk, dien we sinds lang als een verdienstelijk artist hoogschatten, nooit onzen lof onthouden; doch meenen hem andermaal te moeten waarschuwen tegen zijn soms wat al te krachtig stemgeluid, vooral in de Comedie, waartoe hij onder andere opzichten nogtans onmiskenbare gaven bezit. Een andere ‘dramatische schets’, die, ofschoon vast niet op de hoogte van ‘het Wiegje’, toch als een goede aanwinst voor ons Vlaamsch repertorium mag worden beschouwd, is getiteld: ‘Na lijden komt verblijden’, en geteekend: Ernest Vander Ven. Wel zal misschien, met het oog op Vander Ven's ‘Charlotte Corday,’ meer dan één toeschouwer ook de oorspronkelijkheid van dit stuk slechts ‘sous bénéfice d'inventaire’ aannemen; doch, om daarop met eene àndere fransche spreuk te antwoorden ‘jusqu'à preuve du contraire’ is dit stukje voor dien jongen auteur een wèlverdiende bijval. En tot dusverre is het billijk hem dit recht te laten wedervaren. Klein, maar rein is ‘Na lijden komt verblijden ’, dat als ‘lever de rideau’ werd gegeven ter beneficievertooning van den heer Nuggelmans. 't Is een stukje zonder pretentie: maar dat, vooral onder dramatisch opzicht, ons oneindig beter voldoet dan de 7 of 8 bedrijvige Charlotte. Sommige tooneeltjes | |
[pagina 77]
| |
zijn recht sceniek uitgewerkt; datgene waar het kind van den onplichtig veroordeelde het portret zijns ongelukkigen vaders met een' bloemtuil versiert is zeer gemoedelijk. Zoo ook het slot: de terugkomst van den vrijgelaten man. De omhelzing dier verheugde familie is van een gelukkig effekt. Tusschen haakjes moeten wij hier, aan 't adres van actrices die de rol van schoonmoeder vervullen, eene kleine opmerking plaatsen, tegen 't gebruik van poudre de riz om het hair wit te maken. In den geestdrift van 't omhelzen valt dat witsel eruit en teekent op eens een witte stofwolk op het zwart habiet van den schoonzoon! Eene alleraantrekkelijkste beneficie-voorstelling was die van Mej. Beersmans. Men speelde voor de eerste maal het door Edw. Van Bergen aan Conscience's roman ontleende drama ‘De Geldduivel’, dat wij in ons vorig tooneelartikel hebben aangekondigd. Dat de Schouwburgzaal van boven tot onder eivol was, hoeft nauwelijks gezegd. Vooreerst onze wèlgemeende gelukwenschen aan de gevierde beneficiante, voor het door haar gekozen stuk. En niet alleen die keus is het die haar tot eer verstrekt: uit goede bron vernemen wij dat onze hoofdkunstenares, ten einde ‘De Geldduivel’ op eene waardige wijze voor 't voetlicht te brengen, den veelbelovenden tooneelschrijver Van Bergen met raad en daad in de scenieke bewerking van zijn stuk is behulpzaam geweest. Dit gezegd zijnde, kunnen wij met oprecht genoegen vaststellen dat een schitterende uitslag die poging heeft bekroond. De bijval is van dien aard geweest, dat men van nu af aan dit nieuw tooneelgewrocht eene blijvende plaats op het repertorium verzekeren mag. De stof tot een schoon en boeiend drama lag overigens in den roman voor de hand, en het is waarlijk te verwonderen dat men daaraan niet reeds vroeger heeft gedacht. Overigens 't is niet de eerste maal dat een tooneeldichter zich aan Conscience's werken inspireert. Van Peene o.a. bewerkte ‘Siska van Roosemaal’, Van Geert ‘Jacob Van Artevelde’ en een franschman ‘De arme Edelman’, die elk in hun vak op den schouwburg een | |
[pagina 78]
| |
allergunstigst onthaal vonden. Minder bekend zijn Van den Brande's ‘Baas Gansendonck’ en Driessens' ‘Houten Cleer’. Doch, keeren wij tot het stuk van Van Bergen terug. Deze heeft zich van die taak op eene voortreffelijke wijze weten te kwijten, en wij hebben de innige overtuiging dat, hadde de grijze romandichter die voorstelling kunnen bijwonen (zooals hij, meen ik, van plan was) ook hij daaraan zijne vereerende goedkeuring zou hebben gehecht. In die zeven bedrijven - ‘tafereelen’ ware misschien juister gezegd - heeft de jonge schrijver ons als het ware geheel den roman op even aanschouwelijke als door verwikkeling boeiende wijze weêrgegeven. Tooneelen en toestanden staan met elkander in logisch verband, en ook de personnages uit het verhaal hebben op het tooneel hun typisch karakter vrij goed behouden. Wil dit nu zeggen dat het drama ‘De Geldduivel’ voor geene verbetering meer vatbaar is? In 't geheel niet. Wij zijn van oordeel dat hier en daar eene hertoetsing hoogst wenschelijk is. Vooreerst scheen het stuk, hoe flink ook de stof was verwerkt, toch wat al te lang: zeven bedrijven! - Vijf of zes, dat ware m.i. ruimschoots voldoende geweest. Nu, dààrtoe bestaat misschien wel middel. Zou b.v. de tweede akt niet gemakkelijk kunnen wegvallen, zonder dat de gang der handeling er in 't minst door lijdt? Wij meenen wel ja. Denkelijk heeft de heer Van Bergen dat bedrijf er maar tusschen gevoegd om het karakter van den dichter Berthold even poëtisch als in den roman te kunnen doen uitkomen? Wij kunnen best begrijpen dat hij ongaarne die romantisch-dichterlijke beschouwingen over Geld en Kunst wegliet, die op zichzelven zeer schoon zijn; maar op het tooneel wordt toch in de eerste plaats actie vereischt. 't Zou overigens niet zoo moeielijk wezen iets van die denkbeelden in de rest van 't stuk te pas te brengen. -Nòg eene kleine vraag aan den schrijver: Is het wel natuurlijk dat in de receptiezaal van Laura Kemenaar (laatste bedrijf) zich een lavabo met toiletbijhoorigheden bevindt, net als in een boudoir?... | |
[pagina 79]
| |
Nu, deze en andere kleinigheden zijn licht te veranderen. De hoofdzaak is: dat de heer Van Bergen uit Conscience's werk vrij goed partij heeft weten te trekken. Het stuk ‘De Geldduivel’ is een nieuw bewijs van zijn goeden aanleg, vooral wat de techniek der dramatische kunst betreft, en dit is wel de bijzonderste struikelsteen voor de meeste onzer vlaamsche tooneeldichters. De jonge schrijver ga zoo voort, en hij zal eenmaal eene eervolle plaats in onze tooneelliteratuur bekleeden. Over de rolvervulling zullen we voor 't oogenblik niets anders zeggen dan dat zij blijk gaf van zeer goede inzichten, ofschoon nog een paar spelers wat al te veel de hulp van den souffleur noodig hadden. Nu, elkeen deed zijn best; maar of nu juist elkeen zich volkomen op de hoogte zijner taak heeft getoond, is eene àndere vraag. Wel was Mej. Beersmans, die de rol van Laura blijkbaar ‘con amora’ had bestudeerd, gelijk altoos overheerlijk, en Mevr. Verstraeten eene voortreffelijke Margriet; wel was het spel van den heer Driessens (den ouden Robyn) echt meesterlijk, vooral in de stervensscene; doch voor de zoo karaktervolle rol van Monck - misschien wel de voornaamste uit het geheele stuk - zijn de krachten van den heer Nuggelmans niet berekend. Ook hij had hier en daar een goed oogenblik; doch over 't algemeen was zijn spel mat en kleurloos. Hij was in 't geheel de type niet, van dien hatelijken, echt satanieken Geldduivel, die eene der schoonste scheppingen van onzen genialen romanschrijver heeten mag. Eene bijzondere melding aan Mevr. Dierckx die aan hare episodische rol van Beth, de lijkbewaakster, zeer veel realistische kleur wist te geven. Dat gesprek bij de koffietafel tusschen Beth en Kaatje (Mevr. Lemmens) is overigens nog al eigenaardig en brengt zeer gepast de komische noot in het drama. Thans een woord over de ovatie welke dien avond aan Mej. Beersmans werd gebracht. Dat die schitterend is geweest in den vollen zin des woords, wie zou dààraan kunnen twijfelen? Was het niet het Feest-Beersmans? Alzoo, wat hoeft er méer gezegd? - Wanneer, na afloop van het vierde bedrijf, | |
[pagina 80]
| |
waarin zij door haar prachtvol spel de gansche zaal in geestdrift had gebracht, Mej. Beersmans onder de daverendste toejuichingen weer op 't tooneel verscheen, werd de gevierde kunstenares letterlijk onder een' stortvloed van bloemen begraven. In het midden van 't tooneel was, op een voetstuk, het borstbeeld van Mej. Beersmans geplaatst, opzettelijk te dezer gelegenheid vervaardigd, en een der abonnenten van ons ‘Nationaal Tooneel’ de heer Edm. Mertens begroette Mej. Beersmans ongeveer met de volgende woorden, die luidruchtig werden toegejuicht: ‘Mejufvrouw Beersmans, Daarop werden van wege kunstlievende maatschappijen of bijzondere vereerders van haar talent haar nog een twintigtal bloemtuilen en eerekronen overhandigd o.a. van wege het Willemsfonds (Antw. afdeeling), de ‘Cecilia’ van Hasselt, het orkest van ons Nationaal Tooneel, en een aantal leden van de Rotterdamsche vereeniging ‘voor Kunsten en | |
[pagina 81]
| |
wetenschappen’ die in persoon deze feest-voorstelling waren komen bijwonen.Ga naar voetnoot(1) Vergoten wij ook niet te vermelden het prachtexemplaar eener biographische schets van Mej. Beersmans (met portret), een boekdeeltje, waarvan de kostbare marokijnen band van veel kunst en goeden smaak getuigt. Dit komt m.w. uit de werkhuizen van onzen stadgenoot den heer Mössly. Ter vollediging van ons Tooneeloverzicht der maand, thans ook een woord over de vertaalde stukken. De vertooning ten voordeele van Mevr. Verstraeton - nòg eene terecht gewaardeerde tooneeliste - vergastte ons op eene heropvoering van het van ouds zeer gunstig bekende drama ‘Korporaal Simons’. Had de beneficiante daarin ook een schier onbeduidende rol te vervullen, voor den heer Driessens daarentegen was dit stuk een echte triomf. Jaren was het reeds geleden dat hij niet meer in de zoo dramatische rol van den ouden korporaal was opgetreden, en zijn bijval was er des te grooter om. 't Was recht. Bezat het Nederlandsch Tooneel maar wat meer artisten zooals onze Driessens! De heer Van Doeselaer, de gekende komiek van onzen Schouwburg, had voor zijne voorstelling gekozen ‘De jacht op de kindermeisjes’, zoowat vertaald naar ‘Un troupier qui suitles bonnes’. Over dit kluchtspel, dat heden zondag ook ter gelegenheid van Vastenavond wordt gespeeld, zullen wij liever zwijgen. Voor een Carnavalklucht kan 't er door; maar dat is ook àlles. Van meer goeden kunstsmaak getuigden de twee andere door Van Doeselaer gekozen stukjes: ‘Een appeltje tegen den dorst’, een luimig tafereeltje uit het volksleven, en het bekende ‘Omgevallen zoutvat’ dat pereltje van Görner. Ter oorzake van de Vastenavondweek worden de voorstellingen voor een tiental dagen opgeschorst, en den 21 dezer | |
[pagina 82]
| |
hernomen met de benefietvertooning van den heer Henry Van Kuyk. Wij roepen daarop volgaarne de aandacht van het tooneelminnend publiek in. De heer Van Kuyk zal optreden in de belangrijke hoofdrol uit het spectakeldrama ‘De zwarte Doktor.’ A.J. Cosyn. |
|