De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
Over de Nationale Toonkunde.
| |
[pagina 68]
| |
Deze dwaling spruit voort uit eene ondoelmatige opvoeding op het gebied der Esthetiek en Techniek der kunst. Voor wie wijsgeerig nagegaan heeft welke innige en onverbreekbare schakel er bestaat tusschen het nationaal grondbeginsel - de Moedertaal - en al de kunstorganen, voor dezen alleen zal zich het geheim dier éénheid openbaren, aan hèn zal het duidelijk blijken, dat de muziek in haren nationalen vorm juist het typieke van een nationaal wezen in edele toonschildering teruggeeft. Hoe lang heeft het niet geduurd vooraleer de Schilderkunst ten onzent haar toppunt scheen bereikt te hebben! Maar nog langer vooraleer de verschillige volkeren Europa's hunne vaderlandsche kunstmuziek bezaten. Gedurende de nationalism-doodende werking der 17 eerste eeuwen van 't Latijnsche tijdvak, ontwikkelde zich nu en dan een of ander orgaan van nationale kunst: hier de Letterkunde, dààr de Schilderkunst, ginds de Bouwkunde, elders nog de Beeldhouwkunst; maar al die kunst-organen hadden reeds hun vrij en nationaal karakter en menschelijken vorm bereikt, toen de muziek met Palestrina's school nog in de banden der latijnsche slavernij gekneld lag; tot bij de 17e eeuw werd de éénvormige kerkmuziekkunst in Europa als de echte en alleen ware kunst beschouwd. Boven dit sinds lang ingeworteld vooroordeel, heerschte er na de scheuring van 1830 op den gansenen Belgischen politischen bodem slechts ééne gedachte: de vrees voor 't Nederlandsch. En naast de in 't Fransch gecomponeerde BrabançonneGa naar voetnoot(1), kon men heel gepast het volgende ‘nationaal’ schietgebeêken voegen: ‘Van 't Nederlandsch, verlos ons, Heere!’ Trouwens te dien tijde scheen het eene wezentlijke misdaad zich Vlaming, dat is Zuidnederlander, te durven verklaren: - het Orangisme werd hem als dusdanig ten | |
[pagina 69]
| |
laste gelegd. - Vader Willems, en Wappers, en Conscience, en zoo vele anderen welen ervan te spreken, zij die door de verfranschende strekking zoo hard beproefd, zoo herhaaldelijk geslagen zijn geworden. Eere aan die vóorvechters, aan hen die de eersten zijn geweest om, ondanks àlles, de op België drukkende ‘staatsreden’ van 1830 te overschrijden, zonder de Grondwet te krenken of haar princiep te miskennen. Gelijk men ziet verwaarloosde men in Belgie de werking tegen te gaan, die door opentlijke of verdoken middelen trachtte onze volkstaal uitteroeien of ten minste die taal bij de opvoeding door de fransche te vervangen. Daarentegen werd de fransche taal als het ware de staatstaal van België. Is het dus te verwonderen dat de twee stammen, welke onze nationaliteit uitmaken, van het begin af den doolweg van het valsche Cosmopolitism ingeslagen zijn? van dit Cosmopolitism, welk in princiep Vaderlandsch door Menschelijk vervangt, in plaats van het tweede uit het eerste te doen voortspruiten, - van dit Cosmopolitism, welk zich weinig bekreunt of er werkelijk twee onderscheiden talen als uitdrukkingsmiddel voor onze twee stammen bestaan! Raison d'état!...Ja, dà`arom moest op de puinen van twee eigenaardige stamgeesten eene verbasterende enting gebeuren, en eene dolfransche strekking brak in Belgie los. Al wat de klok sloeg was Fransch! - Fransche boeken, fransche tooneelen, fransche zeden en gebruiken, fransche invoeringen van allen aard overstroomden België, en schenen voor altijd ons arm landeken uit de rei der eigenaardige volken te willen doen verdwijnen! Raison d'état!... De klove tusschen Noord-en Zuidnederland moest worden open gehouden. En dààrom werd de Fransch-Belgische litteratuur op alle wijzen en door alle mogelijke middelen ondersteund en aangemoedigd. Niets natuurlijker dus, dan dat de Toonkunst, zich aan al wat fransch was inspireerend, onweerstaanbaar hare vertegenwoordigers naar Parijs lokte, nogtans niet altoos met even | |
[pagina 70]
| |
goed gevolg. Te dien tijde wierd er niet gewaagd van die grootsche uitvoeringen, van die reuzenwerken welke men Oratorio's noemt, en die zich buiten den kring van het Tooneel voordoen: de tot dan toe nog kortzichtige geest der componisten dreef hen allen tot het vervaardigen van Operas of Romancen, in 't fransen natuurlijk; maar, - was het een voorgevoel of eigentlijk meer dan eene onbewuste beoordeeling? - Belgische componisten konden in hun eigen land maar de vogue niet krijgen. Men gaf de voorkeur aan fransche opera's du cru - en waarlijk, wij kunnen onze voorouders hierin geen ongelijk geven!
***
Gedurende die tijdruimte van zoowat een dertigtal jaren werden om zoo te zeggen de elementen voorbereid, welke onder de kenspreuken Nationalism en Cosmopolitism in de Muziek, de twee richtingen èn bij onze muzikale scheppingen èn bij onze muzikale opvoedingsgestichten zouden afbakenen. Wanneer men dus den toestand gadeslaat, waarin toenmaals de Toonkunst hier te lande verkeerde, dan is het niet te verwonderen dat er weinig of geen acht werd geslagen op mannen van vernuft en talent, wier leven, door arbeid vervuld, bijna onopgemerkt voorbijging; - niet te verwonderen, dat men op onze muziekscholen aan de leerlingen geene nationale werken leerde kennen en waardeeren; - niet te verwonderen, dat men hier dat grondbegin aller geestesontwikkeling ontkende: de Moedertaal; - niet te verwonderen dat die leerlingen later het land verlieten, ten einde zich in den vreemde tot man te gaan vormen! - Ik zeg niet: te volvormen, omdat dit de beteekenis heeft van eene studievollediging bij middel van reizen, om kennis te krijgen van 't geen er overal gebeurd en gedaan wordt. Dergelijke volvorming toch is hoogst wenschelijk, en de eigenaardigheid, als zij in 's lands scholen tot vollen wasdom gekomen is, kan er niet door lijden, integendeel; want zoo als Goethe zegt: ‘zooveel | |
[pagina 71]
| |
talen in één verstand, zooveel verschillige werelden’, en wij mogen er wel bijvoegen: zooveel landen meer doorreisd, zooveel te rijkeren oogst van kennis en ondervinding, zooveel middelen te meer, om den vergelijkingsgeest te ontwikkelen. Maar die vergelijkingsgeest kan niet tot een goed einde komen, als hij op geen natuurlijk standpunt geplaatst is, als hij den vaderlandschen geest niet tot vertrekpunt neemt. Was het te verwonderen, dat ons land zijne componisten en virtuozen naar den vreemde wegzond, hun toeroepende: ‘gij kunt hier niets verrichten, gaat verder uwen weg, maakt u eenen naam in den vreemde, want dàn eerst kunnen wij u als een groot man aannemen!?’ - Was het te verwonderen, dat alzoo de vaderlandsche bodem van zijne vruchtbaarste mannen onterfd werd? - Was het te verwonderen ook, dat al de pogingen tot het stichten van groote bestendige Landsfestivals, mislukten? Trouwens, begeestering voor eigen schoon was alhier onbekend, en de werken onzer mannen, gedurende hun leven miskend, daalden met hunne schrijvers in het graf: een dubbele dood voor den vaderlandschen componist! - Was het te verwonderen nog, dat de aanmoedigingen van het Staatsbestuur op een gansch verkeerden voet werden ingericht, in verhouding met de vooroordeelen van den tijd, de bekrompene anti-nationale begrippen, welke toenmaals zoo onder muzikers van beroep als onder het volk heerschten? - Was het te verwonderen eindelijk, dat, wanneer een Prix de Rome naar den vreemde trok, pour se perfectionner dans son art, hij zijn land verliet zonder te weten op welken voet hij den voor hem nieuw openstaanden weg zou bewandelen? Er ontbrak hem een standpunt, een toetssteen; hij miste datgene wat hem smaak moest doen vinden in 't gadeslaan van àendere nationaliteiten. Er ontbrak hem datgene wat den mensch gedurig van het uitwendige tot het innere terugdrijft, het subjectieve. Dit innere, dit eigenaardige droeg hij niet met zich mede, en in plaats van als volledig mensch en kunstenaar terug te komen naar zijn land, was | |
[pagina 72]
| |
veelal zijn geest misvormd door te streven naar de verwezenlijking van iets wat hij elders gezien en gehoord had. Zulke strekkingen in zich dragende, gaf hij die lucht in zijn vaderland en alzoo verspreidde zich de verbastering. Meer en meer ook werd de opvoeding gebrekkig, ondoelmatig en onbekwaam om echte vaderlandsche kunstenaars voort te brengen. Neen! Het was niet te verwonderen, dat het volk onbewust bleef van 't geen men eenige jaren later de Nationale Toonkunde noemen zou. Ons land bezweek meer en meer onder het overwicht van vreemde leerstelsels, vreemde kunstwerken, vreemde tooneelstukken van allen aard, de beginselen van een valsch Cosmopolilism wonnen veld, en dit in zulke mate, dat er van wege de Vlamingen een reuzenkrachtige inspanning van noode is geweest, om eene worsteling aan te gaan, die al spoedig met een hopeloozen uitslag scheen te zullen beloond worden. Ja, groot was de moeielijkheid, om, dwars door al die rotsen en dikke struiken heen, zich eene baan te breken; maar nog moeielijker is het heden voor ons op de gebroken baan te blijven vooruitgaan. Die moeielijkheden wil ik u hier in haren oorsprong blootleggen. (Wordt voortgezet.) Peter Benoit. |
|