Bellamy en zijne werken.
Op het einde der XVIIe en gedurende het grootste deel der XVIIIe eeuw hield zich de Nederlandsche letterkunde niet op die hoogte, welke zij ten tijde van Vondel, Hooft en Cats bereikt had. Gebrek aan vrijheid en dwaze vooringenomenheid met de lettergewrochten van het Zuiden waren daarvan de voornaamste oorzaak. Maar toen de Fransche Omwenteling uitborst, toen de Krijgstrompet door heel Europa weergalmde, toen had, vooral in Holland, plotseling eene krachtdadige tegenwerking plaats, toen begon een nieuwe dageraad te schemeren. Onder de verdienstelijke schrijvers die het tijdstip der Nieuwe Nederlandsche letteren openden, noemen wij Jacob Bellamy.
***
Bellamy werd den 12 November 1757 te Vlissingen, in Zeeland, uit bravè, burgerlijke ouders geboren. Hij was nauwelijks vijf jaren oud, toen de dood hem zijnen vader ontrukte. Later bestemde de moeder haren jeugdigen zoon tot den bakkersstiel; en zoo werd hij bij den genaamden Deeuwens in de leer besteld. Doch zijne ongewone begaafdheden vestigden de aandacht van den heer Te Water, predikant in zijne geboortestad; en deze stelde den jongeling in staat, om naar de Hoogeschool van Utrecht te gaan studeren. Jacob begon zijne studiën in 1782 en voltrok ze in 1786, om, helaas! evenals eene weelderig ontluikende plant, getroffen door de zeis van den maaier, weg te kwijnen en te sterven.
Werpen wij nu eenen oogslag op Bellamy's litterarische voortbrengselen. De meeste gedichten, door hem geschreven, dragen den stempel zijner jeugdige hartstochten, en zijn der Liefde of den Vaderlande gewijd.
Het schijnt, dat Bellamy zeer vroeg liefde koesterde voor een deugdzaam, braaf en beminnelijk meisje, Francina Baene geheeten. Haar geeft hij in zijne minnezangen meestal den naam van Fillis. Uit deze liefdezangen blijkt, dat beiden eone warme, doch altijd kuische liefde voor elkander gevoelden;