De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Over de Nationale Toonkunde.
| |
[pagina 33]
| |
ons geen doode spreuk blijven. Wij zijn ten volle overtuigd dat in een land waar, zooals bij ons, het beginsel van vrijheid heerscht en geëerbiedigd wordt, wij ons moeten bepalen met ten onzent te werken. Maar als er zich buiten onzen kring van werkzaamheden feiten voordoen waarvan de strekking leidt tot het belemmeren en verlammen, ja zelfs tot het vernietigen onzer natuurlijke geestesontwikkeling, dan nemen wij het recht eenen blik op den belgischen bodem over 't algemeen te richten, om het gevaar dat ons bedreigt te peilen en te bestrijden. Een overzicht van Belgie's muziekalen toestand in betrekking met onzen bijzonderen toestand is ja noodzakelijk, om de richting die onze werkzaamheden nemen moeten voor iedereen duidelijk te maken. *** Vooreerst moet ik er andermaal op wijzen hoe, in de dertig eerste jaren na onze scheiding van Noordnederland, hier in Belgie een algemeen ingeworteld vooroordeel heerschte: componisten, virtuozen, zangers, allen waren genoodzaakt zich tot den vreemde te begeven en zich elders eer en roem te verschaffen, vooraleer zij in hun eigen vaderland in aanmerking kwamen. Zulks noemde men bij ons: porter au loin le renom belge. Alleen vergat men daarbij, dat de kunstenaren zeer weinig zouden behouden van hetgeen zij in hun land aangeleerd hadden of van natuurwege als nationaliteitsgevoel bezaten, dat zij, zich op den vreemde volvormend (?) slechts enkele staaltjes van de verschillige eigenaardigheden der landen welke zij bezochten of welke zij bleven bewonen in zich opnamen, en ook geenszins de Belgische (vlaamsche of waalsche) eigenaardigheid aan de wereld openbaarden, dat zij dus enkel als persoon een voorwendsel tot kunstdrijven waren, geene individualiteit uitmaakten, en eindelijk niets dan vreemde vorm- en kunstdragers werden. Zulk slach van kunstenaars kan men vergelijken aan eenen vruchtboom, welke, in plaats van de hem eigene | |
[pagina 34]
| |
vruchten voorttebrengen, zijne takken zou overladen zien met opgeënte vreemde bestanddeelen, zoodat hij, Nederlandsche plant, als ootmoedige-dienstvaardige drager van italiaansche, fransche of andere vreemde vruchten zou optreden. Zoo iets moge nu met onze hedendaagsche begrippen. belachelijk en hoogst ongerijmd voorkomen - zóó ging het nogtans in den beginne - en zóó zijn er in ons klein landeken, nog velen, die, als meester-hoveniers aangesteld - 't zij in 't groot, 't zij in 't klein -, hunne plantsoenen vooreerst kappen en snoeien, tot zij zelfs als uiterlijken vorm, aan géene van eigen wasdom meer gelijken. Daarop dan, ijverig enten, enten, altijd maar enten, tot dat er geen enkel natuurlijk plaatsken meer overblijft, waarin 't levenssap zich tot vorming eener eigenaardige vrucht zou kunnen dienstig maken! Want, vergeten wij het niet, de meeste onzer snoeiers en enters hebben het bij de opvoeding reeds zóó ver gebracht, dat hunne gewassen niet slechts ééne soort van vreemde vruchten dragen, maar dat, moet het zóó blijven voortduren, onze kunsttuinen in de toekomende eeuw de zonderlingste verschijnsels zullen vertoonen. Een en dezelfde boom zal, naast Italiaansche oranjeappelen, ook Spaansche, Fransche, ja zelfs Russische oranjeappelen dragen! En dan, ja dàn zal België zijne kunstkweeksels met echte fierheid den cosmopolitieken weg der wereldbefaamdheid mogen inzenden; dan zal ons landeken, op de schim der dààraan verspilde miljoenen turend, met welgevallen de vruchten van zijn mooi werk mogen genieten?! Een bewijs dat die voorspelling geen loutere hersenschim is: hoeveel Vlaamsche Componisten zien wij niet nu reeds, die 't heel natuurlijk vinden, werkjes uittegeven, waarin zij ons èn fransche èn vlaamsche compositiën voordisschen! Ik bedoel niet eene fransche vertaling van een oorspronkelijk vlaamschen tekst, maar wel verschillige teksten, de éene in 't vlaamsch, de andere in 't fransch gemaakt. Anderen gaan zelfs verder: ze schrijven op | |
[pagina 35]
| |
Vlaamsche, Italiaansche, Fransche, Duitsche teksten, en als men hun het ongerijmde zulker handelwijze voor oogen legt, antwoorden zij in vollen ernst, dat ‘zulks bewijst hoe een Vlaming op alle talen werken kan!’ Pocherij, altoos pocherij, ten koste van waarheid en natuurlijkheid. Doch ik bemerk dat ik den gang der zaken, dien ik schetsen wil, wat vooruit ben. *** Na verloop van dat dertigtal jaren (1830-1860) ontstond er onverwacht eene Muzikale Vlaamsche-Beweging. In 1867 werd in Antwerpen de Vlaamsche Muziekschool gesticht; Brugge volgde weldra als vlaamsch beginsel, het door Antwerpen afgebakende spoor. Toonkundigen uit Brugge, Gent, Brussel, Antwerpen repten de handen uit de mouwen ter verdediging van het nieuwe princiep, en de ware beteekenis van het woord nationaliteit in de Muziek wierd met kracht vooruitgezet, onder de gevonden formuul: Moderne Vlaamsche Muziekschool. Wij weten wel dat er reeds hier en daar op Vlaamschen tekst vervaardigde partituren bestonden, toen in Brussel, met het uitvoeren van het eerste oratorio, de echte beweging begon. - Doch tot dàn toe was de Vlaamsche zang slechts een kwestie van liefhebberij geweest; men vond het niet onaardig, ook eens op vlaamschen tekst te componeeren, vooral in komieken trant. Och, voor chansonnetten of lachwekkende boertige tooneelen achtte men de vlaamsche taal zoo geschikt. Nu, en wat bewees dat alles in de beschaafde en geldelijk bevoordeelde kringen onzer steden? Zulks bewees dat in die kringen de werken onzer geniale romanschrijvers en dichters weinig of niet bekend waren. Trouwens, die lieden, door fransche opvoeding, fransche zeden, fransche tooneel- en conferentievoordrachten, enz. verblind, zagen met schouderophalen neêr op ons streven, om eens en vooral onze moedertaal hare wettige plaats in de muziekale wereld te verschaffen en ze dàar in hare verhevene nederlandsche waarde te doen schitteren. Wat hebben wij niet al in dagbladen en anderszins | |
[pagina 36]
| |
tegen die bevestiging van 't Nederlandsch princiep in de muziek zien beproeven! En dit was nog maar een begin. De zaak moest zich verder uitbreiden, zich met al hare gevolgen als een verwacht verschijnsel, waarvan de kiem sinds lang in onze natuur en geest lag, bevestigen, om een volledig onderwerp tot natuurlijk wijsbegeerig en esthetisch wezen te vormen. Het is hier de plaats niet om die vijandige aanvallen te wederleggen; laten wij liever eenen blik werpen in een verder verleden en de reden opzoeken die de oorzaak was van die vervolging. (Wordt voortgezet.) Peter Benoit. |
|