vurig bidt zij, en hoe teeder wordt zijn naam in hare bede gemengd!
Het Evangelie is gelezen. Langzaam beklimt de grijze dorpspastor het preêkgestoelte, van waar hij zijnen hoorders gewoonlijk eenig nieuws van het oorlogstooneel meêdeelt. Nieuwsgierig richten zich dus alle blikken naar hom. Alleen de arme Laura blijft nog een poos beweegloos zitten: Zij denkt aan haar vervlogen geluk. - Dien dag immers moest de priester haar huwelijk met den geliefde afkondigen. En thans is heur Alb-echt verre van haar, en verkeert hij in doodsgevaar op het slagveld!
Want ginder in de verte dreunt steeds, met meer razernij dan ooit, het kijrgsgedruisch voort, en nòg roept de Hoogmoed: Bloed! bloed! immer bloed!....
Vol medelijden werpt de brave herder een betraanden blik op zijne kudde, en schijnt een oogenblik, boven de plechtige stilte der kerk, naar het krijgsgedommel te luisteren. Nog volgt een poos van droevig zwijgen, als wilden hem de woorden niet uit het benepen hart. Dan ein delijk, zijn boek open slaande, spreekt hij met bevende, half gesmoorde stem:
‘Mijne beminde Par ochianen! De tijdingen uit den oorlog zijn verschrikkelijk. Weêr heb ik een nieuw slachtoffer uit onze gemeente uwen gebeden aan te bevelen. Een braaf, rechtschapen jongeling, door gansch Burmont geacht en bemind, - Albrecht Longchamp is dezer dagen in den veldslag van Gravelotte bezweken. - Bidt voor zijne ziel!’
Bij die woorden doorloopt een koude huivering geheel de schaar der verslagen dorpelingen; een diepe zucht stijgt op, - en.... daar zinkt eene vrouw in onmacht neder. 't Is Laura, wier hart den laatsten slag ontvangen heeft.
Haastig wordt de bezwijmde maagd in de opene lucht gebracht, on wanneer ze tot zich zelve komt werpt ze een verwilderden blik om zich heen... Dan schittert op eens een bliksemstraal van woede in haar oog, en met schrikwekkend ge baar de gebalde vuist uitstrekkend, roept zij met vervaarlijke stem uit: ‘Vloek over hem, die mij mijn' Albrecht heeft