De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 492]
| |
Aan de Vlaamsche componisten en Voorstanders der Nationale Toonkunstbeweging.
| |
[pagina 493]
| |
gedaan: maar er blijft nog veel te doen over. Wij hebben, om zoo te zeggen, eene massa bouwmaterialen bijeen vergaard; maar wij zijn nog niet tot een normaal kunstbestaan geraakt. Bij onze Muziekscholen sluipt in meer of minder hoeveelheid het ziekmakende Eclectismus binnen; voor onze Tooneelen hoeft, onder muziekaal opzicht, schier nog alles te worden gedaan. Nog zijn de uitvoeringen en concerten van vele onzer bijzonderste maatschappijen der Vlaamsche hoofdsteden, op de fransche taal gesteund. Bij de lagere en middelbare scholen ontbreekt het teenemaal aan doelmatige Vlaamsche geestesontwikkeling op toonkundig gebied. Bij de hoogere scholen bestaat nog steeds geen cursis van Esthetika. Het kunstgevoel en bijzonderlijk het verfijnde kunstgevoel, het kunstgedacht, de kunstwil blijven bijgevolgverdoofd, en onze muziekale beweging beperkt zich bij eenige componisten, eenige uitvoerders, eenige dilettanten, eenige critici en een klein gedeelte van 't volk. Maar de algemeenheid der Vlamingen blijft onkundig wat den geest, de reden van bestaan, den invloed onzer toonkunde betreft. Inderdaad, zien we niet dat zelfs ons Vlaamsch publiek veeleer zijn genoegen nog stelt in het bezoeken van verfranschte muziekscholen, tooneelen, concerten enz. enz.? En waarom? Omdat het ons zoo niet geheel dan toch in ruime mate aan nationale degelijkheid bij de opvoeding mangelt. Onze alreeds gevormde zangers en zangeressen, ontmoedigd omdat men in 't land geene maatregelen neemt, ten einde hun een eerlijk bestaan te verschaffen, verlaten het land of slaan de fransche tooneelbaan in, - en, als wij 't een of ander oprichten willen, vragen diegenen welke ons (van de ééne zijde) den toestand onmogelijk trachten te maken: wàar zich onze zangers en uitvoerders bevinden?! Ik beken volgaarne dat eenige onzer muziekale gewrochten eene zekere begeestering - en soms wel eene groote - te weeg gebracht hebben; maar was zulks niet eerder aan eene oogenblikkelijke voldoening toe te schrijven, dan wel aan de over- | |
[pagina 494]
| |
tuiging dat ‘eigen schoon’ boven alle schoon moet verheven en gewaardeerd worden? De Vlaamsche Muziekbeweging is vooralsnog het mikpunt van wat antivlaamsch in België is. - En waarom? Wij hebben begrepen dat, wanneer ons volk in eigen taal zal zingen, het zóo van lieverlede tot het besef van de zinspreuk: ‘Eigen kunst is eigen leven,’ komen moet. Ons volk leest weinig: gelijk in 't algemeen vele volkeren, zingt het liever. - Bij nationale gezangen voegen zich natuurlijkerwijze de uitingen onzer dichters en schrijvers, en deze doen bij het volk den smaak tot poëzie ontstaan. Welnu, laat ons veronderstellen dat, zooals zekere kunstcosmopolieten beweren willen, er geen echte Vlaamsche muziek kan bestaan - wat natuurlijk eene meer dan kettersche bewering is! - dàn nog zouden wij alle pogingen moeten inspannen om door onze Muziek nationaal licht en leven te doen ontstaan en te verspreiden. Al was onze Vlaamsche Toonkunde enkel een middel tot het meer bekend maken onzer nationale schrijvers, dàn nog, zouden wij moeite noch opofferingen mogen ontzien om die overal in Vlaamsch-België te bevorderen. Gelukkiglijk voor den toestand waarin onze worsteling verkeert, is onze Toonkunde, ofschoon nog zeer jong, alreeds meer dan eene loutere poëzie-draagster. Wij kunnen gerust en koelbloedig het gedurig loochenen van haar bestaan nahooren, en veel rustiger en koelbloediger nog, maar onverbiddelijk, den strijd op het gebied der princiepen voortzetten. Overigens, in geval ons levensdurend zwoegen niet voldoende ware om zoo'n edel doel ten volle te bereiken, zoo moeten wij onze opvolgers daartoe strijdvaardig maken. Wakker en bij der hand, moet de Vlaming immer blijven: niet hoovaardig, - koen! Koen en onverschrokken in den strijd, vooruitzichtig ook, en wel vooral bij een behaalde zegepraal; gedurig wakend over het ingewonnen veld, dat honderden afgunstige oogen nijdig aanschouwen; altijd en onverpoosd vooruitstreven en verzuchten naar een normaal en onafhankelijk geestesbestaan; | |
[pagina 495]
| |
‘Zóó de Vlaming, zóó, en anders niet!’ Onze vijanden weten heel goed wat machtigen invloed de Nationale Toonkunst op een volk heeft, en daarom nemen zij dit Nationaal streven tot bijzonder mikpunt hunner openbare en bijzonderlijk verholene aanvallen. Niets zullen zij sparen, noch moeite, noch invloed. Hier bevelend, daar zachtjes insluipend, dank aan 't behendig middeltje van Schijn en Blijk; in één woord, zóo onverbiddelijk zullen zij in hun verbasterend stelsel voortgaan, als wij onverbiddelijk het alleen krachtgevend Nationaal grondbeginsel verdedigen. Een volstrekte zegepraal op de Belgische cosmopolieten moeten wij niet verhopen! maar de Vlaamsche steden toch willen wij vrij en onafhankelijk bij onze Toonkunst beweging aansluiten! Wij hebben in 't verleden voor stoffelijke en zedelijke belangen geworsteld, - nu geldt het voor hoogere kunstbelangen een nog een ideaal strijdperk te betreden, en dit zullen, dit moeten wij! De Muziek is de kunst der toekomst! Zij ontkiemt thans als nationale kunst bij alle Europeesche volkeren! Voor de Nationale Muziek zal de verbastering zwichten als de nacht voor den dag, en met haar die profeten eener zoogezegde Wereldkunst!!! Al wat ik daar even zegde is zeker opwekkend; maar dit is enkel nog de uitdrukking onzer verzuchtingen: Wij willen, ja, maar, wat moeten wij willen?... Overal ontkiemt de muziek in nationalen grond, door eene doelmatige opvoeding, door eene systematische werking, die de deelen eener muziekale beschaving in zich bevat: Welnu, dàt is het juist wat wij willen - of willen moeten! Laat het mij gerust zeggen: Vlaamsch-Belgie is niet muziekaal-Vlaamsch georganiseerd. Mannen op wie wij steunen mogen als kopstukken der algemeene beweging, anderen, die, tot gelederen gevormd, ons met woord on daad zullen bijspringen, deze mannen moeten wij tellen! Wij moeten vast en stellig weten op wie we rekenen mogen, on op wie niet, en elk van ons dient het zijne tot het vormen van een strijdensvaardig leger bij te brengen! - Eendracht maakt macht!’ Samenwerking geeft kracht en moed. Laat ons dus samen- | |
[pagina 496]
| |
werken! Laat ons vooral malkander goed verstaan, - en ons op muziekaal gebied met de Noordnederlandsche componisten in Broederbond vereenigen! Zooals ik in het begin van dezen Omzendbrief zegde, het oogenblik is plechtig. Onze muziekale beweging is nu tot dit punt van ontwikkeling gekomen, dat zij door 't gansche Vlaamsche land dient te worden verspreid en gesteund. - Eene algemeene bijeenkomst, eene soort van | |
Nationaal Muziekcongresschijnt mij thans schier onontbeerlijk geworden. Vooraleer nogtans een algemeene oproep daartoe worde gedaan, kom ik U thans, in 't belang onzer heiligezaak, verzoeken aanstaanden zondag te willen aanwezig zijn op eene voorloopige vergadering te Gent, waarop ik de vrijheid nemen zal UEd, een plan van algemeene werking te ontwikkelen, en uwe zienswijze daarover in te roepen. Van deze bijzondere bijeenkomst hangt alles af; wij zullen dan de stad, den dag en het uur voor het ontworpen Congres bepalen. Ik reken dus op Uwe geachte tegenwoordigheid, op Zondag 31 dezer, om 11 ure 's morgens, in de groote zaal van het Egmont's Hotel, dicht bij St. Niklaaskerk te Gent. Peter Benoit.
N.B - In groot getal hebben de Vlaamsche toondichters en voorstanders onzer Nationale kunstbeweging dien oproep beantwoord. Onder de aanwezigen bemerkten wij o.a. de heeren L. Van Gheluwe (Brugge), Waalput, Van den Eede, Van den Heuvel en Fl. Van Duyse (Gent), G. Huberti, (Bergen), Leenders (Doornijk), Jos. Bosiers en Blockx (Antwerpen), Jul. Vuylsteke, Em. Van Goethem, B. Block, Rappé (Kortrijk), enz. - De heer Benoit neemt het voorzitterschap op zich. Als secretarissen worden aangeduid de heeren Hendrik Keurvels, mederedacteur aan de Flandre Libérale (Gent) en A.J. Cosyn, bestuurder van den Kunstbode (Antwerpen). Ziehier een kort verslag van het verhandelde: Na de redevoering van M. Benoit, waarin de Vlaamsche meester de verschillige punten uit zijnen omzendbrief nader toelicht, wordt door | |
[pagina 497]
| |
M. Van Gheluwe de vraag gesteld: ‘Is het in den tegenwoordigen toestand wenschelijk dat een Congres tot bevorderiug der belangen onzer Nederlandsche Toonkunst worde gehouden?’ Deze kwestie van princiep wordt algemeen door de vergadering toestemmend beantwoord. Een voorstel van M. Keurvels, om liever een algemeen Nationaal Kunstcongres in te richten, waarop ook de andere kunstvakken zouden worden besproken, wordt door de heeren Cosyn en Van Duyse als zijnde ondoelmatig bestreden. Men besluit zich bij een Nationaal-muziekaal Congres te bepalen, dat waarschijnlijk te Gent plaats hebben zal. M.J. Van den Eeden, van Gent, stelt voor dat, vóor het Muziekcongres, nog eerst eene tweede voorloopige zitting zou worden gehouden, b.v. binnen een drietal weken. Intusschen zou men het algemeen werkingsplan des heeren Benoit hebben bestudeerd, en dan zou daarover met meer vrucht kunnen worden beslist. (Aangenomen.) Met het doel: in het Vlaamsche land de belangen der Nationale Toonkunst te bevorderen, worden ten slotte drie Provinciale Comiteiten gesticht, die respectief te Antwerpen, te Gent en te Brugge hunnen hoofdzetel hebben. Al de componisten of vlaamschgezinde muziekliefhebbers, die zich bij een dezer Comiteiten aansluiten, zullen eene uitnoodiging ontvangen voor de aanstaande bijeenkomst, alsook voor het Congres. Wij kunnen ons beknopt verslag over deze eerste vergadering der Vlaamsche componisten niet beter eindigen dan met het oordeel daarover door de Kleine Gazet van Antwerpen uitgebracht: ‘De totaal-indruk heeft bij mij de overtuiging gesterkt dat de Vlamingen een nationalen plicht vervullen, wanneer zij ook op muzikaal gebied voor de heropbeuring hunner schoone moedertaal ijveren. Men heeft wel eens de voorstanders der Vlaamsche richting in de Muziek van exclusivisme beschuldigd. Welnu, thans meer dan ooit schijnt mij die Bewering ongegrond. “Ieder volk, zegt Benoit, moet zijne waarde en zijne mannenkracht toonen door zich zelven te blijven, terwijl het met al de andere volkeren verbroedert.” En, wèl ingezien, 'k vind dat de man gelijk heeft.’ Red. |
|