nemen opgevat zijn tooneeljaar te openen met de opvoering van het drama ‘Elena.’ - Reeds was, meenen wij, die voorstelling officieël aangekondigd, toen op eens het programma der opening-vertooning door onvoorziene omstandigheden moest worden gewijzigd. Haasten wij ons echter erbij te voegen dat de lief hebbers van oorspronkelijk-dramatische letterkunde bij die verandering in geenen deele hebben verloren: trouwens, nog meer aantrekkelijkheid had voor hen Multatuli's ‘Vorstenschool’, welk stuk in den laatsten tijd, althans in Holland zoo druk werd besproken.
Men was daarbij nieuwsgierig om in dit bij uitstek letterkundig, in verzen geschreven tooneelstuk, dat wij hier dezen zomer door de Rotterdammers hadden zien spelen, nu eens onze eigene Antwerpsche artisten te zien optreden, en dit betrof inzonderheid onze eerste rol Mej. Beersmans, die, als Koningin Louise, ongetwijfeld hare voorgangster in die rol (Mej. Mina Kruseman) verre in de schaduw stellen moest, vooral daar waar de Koningin dramatisch-handelend optrad.
Wij zullen ons met eene vergelijking tusschen beide dames niet ophouden: eene tooneelkunstenares van beroep - en dan nog eene als Mej. Beersmans! - gaan vergelijken aan eene schrijfster-conferencière, die om zoo te zeggen als dilettante, enkel uit ingenomenheid met Multatuli's meesterstuk, de planken betrad, dat ware o.i. al te naïef! - Zeggen wij dus alleen dat Mej. Beersmans van die belangwekkende, maar wel eens ondankbare rol eene wezentlijke schepping gemaakt, en onze verwachting nog overtroffen heeft. Zij had oogenblikken dat ze waarlijk bewonderenswaardig was en haar overheerlijk spel zelfs dàt gedeelte van 't publiek, welk dit philosophisch ‘drama’ niet te best scheen te begrijpen, daverende toejuichingen ontlokte. - Voor 't overige der opvoering kunnen wij ons in hoofdzaak aansluiten bij de beoordeeling, die daarover een onzer Noord-Nederlandsche Correspondenten in den Kunstbode schreef (zie aflev. 6), toen het Antwerpsch Gezel schap voor het eerst in Holland de ‘Vorstenschool’ had gespeeld. Alleen, ofschoon ook wij zonder aarzelen daarin de