‘De vreeslijke macht van den aloud zegevierenden tijdgeest, den Gelddaemon’;
‘Het smachtend harteleed des ongelukkigen, die - slechts belust op aardschen rijkdom en menschenhulde, op ijdelen praal en vergankelijken roem - onzinnig zijne eer en zijnen God verloochent, vaderschap en vrouw vergeet en ziel en leven waagt in den bruisenden warlstroom, die goudzand rolt;
‘Het domme vertrouwen van hen die door de fortuin begunstigd - in dol gebras, den tijd, de toekomst, het einddoel hunner levensreis vergeten, dronken op de wereldzee heen-zwijmelen en eindelijk toch verdwijnen in den kolk der ellende en der wroeging...
‘Dit alles trachtte de schrijver der Fortuna eenigszins te dichten.’
Zóo spreekt de dichter. Dit plan is zeer uitgebreid, zelfs grootsch, en veronderstelt eene buitengewone verbeeldingskracht bij hem, die zich tot taak stelt het uit te voeren.
Was nu M. Adriaensen voor die taak berekend? Gedeeltelijk ja, maar zoo een onderwerp moest op eene veel breedere schaal opgevat worden en hij heeft het slechts in eenen beperkten zin behandeld. Waar de samenleving in hare voornaamste bestanddeelen, tot in hare geheimste schuilhoeken hadde moeten gadegeslagen en ontmaskerd worden, daar heeft hij slechts twee personen, eenen visscher en diens vrouw met Moloch, den Geldduivel, in aanraking gebracht. Wij hebben dus eene kleine schets in plaats van een afgewerkt geheel, dat overigens beter voor een drama dan voor een gedicht gelijk het onderhavige geschikt is.
Hiermede wil ik nu niet zeggen dat het werk van M. Adriaensen geheel van verdiensten ontbloot is. Neen, dàt oordeel zou te streng zijn. De strijd tusschen den man, die door gouddorst geprikkeld, voor de liefde en verkleefdheid zijner gade onverschillig blijft en zich uit hare armen rukt om den vurig begeerden schat machtig te worden, en de vrouw, die met haar liefderijk hart naar niets dan vreedzame, huiselijke genoegens haakt, die strijd, ofschoon eenigermate gebrek aan