De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 444]
| |
De Kerkmuziek in Antwerpen.
| |
[pagina 445]
| |
beiden zangers der kapel van Lodewijk XII. Van hen kent men Motetten, Magnificats en Missen. Jean Mouton, can onik te Terouanen en te St.-Quentin zanger der koninklijke kapel, onder Lodewijk XII en en onder Frans I, is een der grootste muziekale talenten die Frankrijk ooit kon aanwijzen. Hij liet Antiphonen, een groot getal Motetten en dertien Missen na, welke allen aan den beroemden kunstbeschermer paus Leo X opgedragen zijn. Elziar Genet, bijgenaamd Carpentrias ter oorzake zijner geboortestad, was priester kapellaan-zanger en later bestuurder der Pauselijke Muziekkapel onder Leo X, Door dezen laatste zeer bemind, werd hij door hem als legaat naar Avignon gezonden, en in 1518, bisschop in partibus benoemd. De catholijke kerk is hem zeer beroemde ‘Lamentatien van Jeremias’ verschuldigd, alsook verscheidene Magnificat's, Motetten, Voorzangen en een boek Lofzangen. De or ganist Philippon de Bourges is schrijver van verscheidene Motetten. Tot zooverre, voor wat de XVde eeuw betreft. In de XVIde eeuw, het tijdstip dat de Nederlanden en Italië hunne groote toonkundigen bij honderden telden, toen had Frank rijk gedurende honderd jaren slechts een twaalftal kerkel ijke toondichters, waardig van vermeld te worden. Mathieu Sohier, choraalbestuurder der hoofdkerk van Parijs en later kapelmeester der zelfde kerk, schreef Voorzangen en Missen. Claudin de Sermisy, eerste zanger der koninklijke kapel onder Frans I en Hendrik II, was canonik te Parijs. Hij schreef zeven Missen, Motetten, Psalmen, Passiën, Lessen en Lamentatiën voor de Goede-Week. Jean Courtois, kapelmeester des aartsbisschops van Kamerijk en voortreff elijk toondichter, schreef Psalmen, tien Missen, Motetten en Cantiones Sacroe. | |
[pagina 446]
| |
Pierre Manchicourt, Canonik van Arras, bestuurder der muziek uit de hoofdkerk van Tours en later choraalmeester in die van Doornik, woonde eenigen tijd in onze stad Antwerpen, Hij volgde Nicolaas Payen als bestuurder der koninklijke muziekkapel te Madrid op, en liet een Magnificat, drie Missen en Motetten van zeer schoone bewerking na. Loyset Pieton, vervaardigde Motetten en Psalmen. De ootmoedige maar doorluchtige Antonius Fievin is schrijver van verscheidene Motetten en een boek Missen. Pierre Hesdin, zanger der koninklijke kapel onder Hendrik II, schreef Motetten, Cantiones sacroe en eene Mis. Van François de Layolle, meester in de zang- en toonzetkunde van den beroemden Benvenuto Cellini, en organist te Florentiën, kent men Psalmen, Motetten en Missen. Een organist van Keizer Rudolf II, Charles Luyton, toonzette Missen, Lamentatiën en Sacroe Cantiones. Nikolaas de Marle, meester der choralen te Noyon, liet drie Missen na. Dominique Finot, Jean Maillard en Jean l'Héritier toondichtten Motetten, Psalmen, Missen en verscheidene Magnificats. Eindelijk, Pierre Cadlac, choraalbestuurder te Auch, en goede toondichter van kerkmuziek, bloeide gedurende de tweede helft der XVIde eeuw. Tot zijne beste voor de kerk geschreven werken behooren zijne zes Missen, zijn Magnificat en zijne Motetten. Voor geheel de XVIIde eeuw, vind ik in Frankrijk vier toondichters, welke in de jaarboeken der kerkmuziek eene plaats verdienen, en onder hen, een enkelen die zich wezenlijk boven het alledaagsche, dat hem omringde, wist te verheffen. De naam diens uitmuntenden kunstenaars was Guillaume-Gabriel Nivers. Priester, organist en kapelmeester van Sint-Sulpicius te Parijs, had Nivers eene grondige | |
[pagina 447]
| |
studie van den kerkdijken stijl gedaan en bezorgde nieuwe uitgaven van den romeinschen Graduale en Antiphonarium. Deze geleerde theorist schreef Motetten, diensten der Passie en Lessen voor de Goede-Week. Na hem zal ik noemen Lauvergat, Menault en Martin. Pierre Lauvergat bestuurder van de muziek der Sainte-Chapelle te Bourges, liet eene Mis van Requiem en zeven plechtige Missen na. Pierre Richard Menault. Canonik van Châlons, was kapelmeester te Dijon en schreef vijf Missen en Vespers. Jean Martin, bachelier in de Godsgeleerdheid en pastor te Trèze, liet twee Missen na. Tijdens de regeering van Lodewijk XIII, - in 't land dat men ons gewoon gemaakt heeft als de lichtbaak der kunsten en wetenschappen te beschouwen, in dat Frankrijk, waar elke kunstenaar zijnen goeden smaak moet gaan zuiveren(!) - was de kerkmuziek reeds aan een volledig verval onderhevig en kon zij als geheel verloren beschouwd worden. Wàt voerde men uit in de kerken van het schoone Fransche koningrijk gedurende de XVIIde eeuw? Och! maar juist hetgeen men ten huidigen dage in Antwerpen en in andere steden van Belgie nòg uitvoert. Onze Antwerpsche Muziekkapelmeesters (ik betreur hen ook nog die verdiensten te moeten ontkennen!) waren de uitvinders niet van hetgeen men... ‘arrangements’ noemt. Oh neen! Ook dàt werd hun geleerd door muziekanten van het geestigste volk der geheele wereld! Het waren Franschen die het eerst op de gedachte kwamen om gewijde texten op tooneelzangen toetepassen. Het is Mme de Sévigné die ons in een aan Mme de Grignan gestuurden brief (gedagteekend uit Rennes, 24 Juli 1689) bericht dat Baptista Lully, eens in de kerk een aria hoorende uitvoeren, dat hij voor de Opera geschreven had, uitriep: ‘Seigneur, je vous demande pardon, je ne l'avais pas fait pour vous!’Ga naar voetnoot(1). | |
[pagina 448]
| |
Geen twijfel of al de toondichters, gelijk van welke natie, moesten zij in de kerken van Antwerpen, ja zelfs in de hoofdkerk der vlaamsche kunststad, stukken van hunne compositie hooren uitvoeren, zij zouden, even als Lully, hunne handen ten hemel verheffen en uitroepen: ‘Heere! die rol van “Figaro,” heilige Maagd-Maria! die rol van “Semiramis,” alle heiligen van het paradijs! dit koor van de “Matrimonio secreto”, die recitatieven uit de “Zauberflöte” hadden wij niet voor u gemaakt!’ En Mozart, en Rossini, en Cimarosa zouden gelijk hebben: de kapelmeesters onzer goede stad Antwerpen hebben dit werkje in hunne plaats verricht!... Onbekwaam om zelf iets te toondichten, hebben zich deze eerbiedwaardige maatslagers op de partitiën der groote kunst-meesters geworpen, Sémiramis, Rosine, Calypso en Jeannette in den eenen of anderen heilige vermomd, en dan al die tooneelmevrouwen, aldus toegetakeld, aan de van geestdrift opgetogene, tot weenens toe bewogene liefhebbers van Antwerpen voorgesteld!!! Gedurende de XVIIIde eeuw was Frankrijk nog behoeftiger aan ernstige kerkmuziekschrijvers dan in de voorgaande. Twee fransche toondichters zullen dit hoofdstuk aanvullen, welk in eenige woorden opsomt al hetgeen hun land gedurende vier honderd jaren op 't gebied der kerkmuziek voortbracht. De markies Eugène De Ligneville, prins van Conca en kamerheer des keizers van Oostenrijk, was muziekbestuurder aan het Hof van Toscanen, en zag zich tot lid der Philharmonieke Academie van Bologna benoemen. De markies de Ligneville was een uitstekend kunstenaar: benevens andere werken, schreef hij een Stabat Mater, twee Salve Regina's en een Dixit Dominus. De canonik Henri Hardouin, gedurende veertig jaren kapelmeester in de hoofdkerk van Reims, was een vruchtbare en zeer merkwaardige toondichter van kerkmuziek. Hij overleed in 1808, nalatende Lofzangen, veertig Mis- | |
[pagina 449]
| |
sen, o.a. eene die hij opzettelijk voor de zalving van Lodewijk XVI toondichtte, verscheidene Missen van Requiem, een Te Deum, een De profondis en tachtig Motetten. Ten slotte een woord over een met genie begaafden componist, welke kerkmuziek schreef volgens een hem eigen stelsel, de vrucht van de allerverkeerdste begrippen. Jean-François Lesueur, kapelmeester in de O.L.V. - kerk van Parijs, beeldde zich in dat de kerkmuziek dramatisch en nabootsend moest wezen. Met die gedachten bezield, schreef hij Motetten, Missen en tot zelfs Ouvertures voor de goddelijke diensten. Zijne werken vonden goedkeurders, zooals alle nieuwigheid, maar het grootste getal der weldenkende geloovigen alsook de geestelijkheid laakten hevig die muziek. Lesueur legde zijn stelsel uit en verdedigde het in vlugschriften welke geenen bijval genoten. Men antwoordde hem dàt hij de godsdienstige kunst in tooneelspel veranderde, en dit was waar ook, want, zooals Félix Clément aanmerkt, zijne Kerstmis is zóódanig beschrijvend, dat haar slechts personnagiën en tooneelschikking ontbreken om eene waarachtige vertooning te wezen. De ongeschiktheid dier muziek trof zoo zeer de ernstige toehoorders dat het groot orkest, welk slechts in 1780, op aandrang des meesters in de Notre-Dame was ingevoerd, door bevel der hoogere geestelijheid reeds in 't volgende jaar afgeschaft werd en Lesueur zich gedwongen zag zijne bediening van kapelmeester neêr te leggen. ‘De wereldsche menschen,’ zegt Fétis ‘keurden krachtdadig die schitterende muziek goed: anderen veroordeelden haar, als weinig passend aan de heerlijkheid van den eeredienst en aan de ingetogenheid des gebeds; onder deze laatste, noemden de hevigsten, de muziek in Notre-Dame, l'Opéra des Gueux’Ga naar voetnoot(1). ‘Het stelsel van Lesueur,’ zegt dezelfde biograaf, ‘was voorzeker eene grove dwaling, want het gebed is | |
[pagina 450]
| |
eene daad van godsvrucht, gedurende dewelke de ziel zich tracht te ontdoen van alle wereldsche driften, en bijgevolg van het dramatisch grondbeginsel, om zich tot God, oorsprong aller wijsheid te verheffen. En het is om dit laatste grondbeginsel volmaakt begrepen te hebben, dat Palestrina en de groote meesters zijner school, in kerkmuziek een onweerlegbaar oppergezag over alle andere toondichters bezitten.’ Men zou het niet beter kunnen zeggen; Wat die woorden behelzen is volkomen gegrond. Voegen wij er bij dat onze vaderlandsche toondichters der hedendaagsche eeuw (ik zal mij wel wachten iemand te noemen) het stelsel door Lesueur ingevoerd, maar altewel nagevolgd hebben, en aldus de hervorming der kerkmuziek wel moeielijk gemaakt hebben, uit oorzaak der verkeerde gedachten, welke een gedeelte van het publiek en, bekennen wij het, de geestelijkheid zelve zich gevormd hebben volgens de werken, welke zij alle dagen in onze kerken hooren uitvoeren. (Wordt vervolgd). |
|