De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 411]
| ||||
Het XIVde Nederlandsch CongresI.Was verleden jaar, door een samenloop omstandigheden, die wij maar liever niet zullen onderzoeken, de XIVe vergadering van ons Taal-en Letterkundig Congres niet in de daartoe aangewezen stad Leiden kunnen gehouden worden, en waren er dus sedert de laatste bijeenkomst der Noord- en Zuidnederlandsche Taalbroeders reeds twee jaren verloopen, des te inniger was nu de vreugde waarmeê men elkaar op Maastricht's gastvrijen boden de gulle broederband drukken kon. Door het prachtigste weder begunstigd, stoomden op 23 Augusti jl. de Congresleden uit Holland en België naar de aloude Hoofdstad von Neerland's Limburg heen. Allerhartelijkst was de ontvangst die ons in de wachtkamer van het Stationsgebouw ten deele viel. De heer Voorzitter dor Regelings-Commissie, Mr G.J. Franquinet heette de talrijke Congresbroeders welkom, waarna de stoet zich, begeleid door een paar muziek vereenigingen, naar het Raadhuis begaf. De straten' met talrijke Nederlandsche vlaggen versierd, die soms met de Belgische driekleurwaren afgewisseld, leverden het vrolijkste en feestelijkste aanzien op. Ja, voor die uitzonderlijke plechtigheid had zich de lieve Maasstad, heel koket in haar ‘mooiste’ feestkleed getooid, en menigeen zal wellicht bij 't overtrekken der heerlijke brug, met welgevallen hebben gedacht aan het volkslied uit Mr Franquinet's in Maastrichtsch dialekt geschreven tooneelstukje ‘Jonk bij jonk, auwt bij auwt’: ‘Maostreecht zoo schoen en leef gezeten In het ruime voorpoortaal (het zoogenaamde ‘Plein’) van het schoone Raadhuis had de officieele ontvangst, door de heeren Burgemeester en Gemeenteraadsleden, plaats. In de | ||||
[pagina 412]
| ||||
volgende hartelijke bewoordingen werden de Congresleden den eersten Magistraat verwelkomd: | ||||
Mijne Heeren!“Het bestuur van Maastricht heet U allen welkom in deze grijze veste! Uwe opkomst te dezer plaatse is het krachtigste bewijs, dat de bereiking van het doel der Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen nog altijd door voorname geleerden en begaafde letterkundigen wordt nagestreefd en bevorderd. - Hoogen prijs stellen wij op uwe tegenwoordigheid in ons midden! Wanneer wij met Bilderdijk instemmen als hij zegt: ‘Zijt meester van de taal, gij zijt het van 't gemoed”, en het gevoelen deelen van Dr. Schaepmau, toen hij sprak: “Wees blijde, o mijn land! Uw volk blijft bestaan, want de ziel van het volk is de taal!” dan is het voor Maastricht in het bijzonder, en voor dit gewest in 't algemeen, eene gelukkige gebeurtenis te achten, om in dezen fel bewogen tijd in de gelegenheid te zijn door kalme beraadslagingen te leeren kennen op welke wijze Noord- en Zuidnederland hunne gedachten kunnen uitdrukken en de gevoelens, die hen bezielen, openbaren. Zeer zeker heeft het woord de macht niet denkbeelden te scheppen; maar voorbeeldelooze blindheid ware het, niet, te erkennen, dat het woord en de taal op krachtige wijze tot ontwikkeling en vorming medewerken, en op den mensch een even weldadigen invloed uitoefenen als de regen en de zon op den wasdom der planten. Die den mensch ziet geboren worden en zich ontwikkelen, weet dat het woord de dauw is en de zon; dat het de kiemen in hem legt van t intellectueel en zedelijk leven. Immers, door het gesproken en geschreven woord wordt het familieleven beheerscht, en de loop van geheel het leven van den mensch bestuurd. Wordt het woord van een volk onzeker en duister, dan is dit een teeken van zijn achteruitgang. Is het helder en vast, het oefent een machtigen invloed uit op de zamenleving, waarvoor het 't sterkste middel is tot opbouwen, maar ook het sterkste tot afbreken. De openbare meening is de koningin der aarde, ja, maar zij wordt door het woord geregeerd. Gelukkig mogen wij ons achten uit uwe wisseling van denkbeelden, al ware het slechts één woord, slechts één denkbeeld in ons te kunnen opnemen. Moge uw arbeid een gunstigen invloed uitoefenen! Het vooruitzicht, dat deze wensch zich zal verwezenlijken alleen, is reeds voldoende om U voor Uwe aanwezigheid alhier nogmaals onze erkentelijkheid te betuigen! Moge de edele taak, die Gij U opgelegd hebt, de beste vruchten dragen! Moge Uwe bijeenkomst tevens strekken om de eenheid tusschen Zuid- en Noordnederland te bevestigen, om de banden van onderlinge vriendschap steeds nauwer en nauwer toe te halen! Aan de vervulling van die wenschen zij deze dronk gewijd!’ | ||||
[pagina 413]
| ||||
Daarop werd de eerewijn aangeboden. Namens de Zuid nederlandsche leden beantwoordde nu Prof. J.F.J. Heremans van Gent deze gulhartige toespraak. Spreker wees op den alouden letterroem der stad Maastricht, waar, eer nog in Vlaanderen een Van Maerlant zong, reeds een Hendrik van Veldeke zijne St-Servaas-legende schreef. Had in een voorgaand jaar Leiden het Congres teleurgesteld, spreker twijfelde niet of het schoone en hartelijke Maastrich, dat zoo moedig de taak had overgenomen, zou wel in staat wezen de donkere wolken, die misschien het Congres een oogenblik hadden beneveld, zeer goed te doen verdwijnen. Na hem voerde, namens het Belgisch Gouvernement, de heer Dés. Delcroix, van Brussel, het woord en zegde de tolk te zijn niet slechts der Belgische regeering, maar van geheel de natie met aan het XIVde Nederlandsch Congres de hoogste sympathie; en hartelijkste wenschen te betuigen. Eindelijk sprak nog van Noordnederlandsche zijde de heer Ridder de Jonge van Ellemeet, de algemeen beminde voorzitter van het te Middelburg gehouden XIIde Congres. Reeds voorloopig dankte hij Maastricht voor zijne gulle ontvangst en wees op het verheven doel en de voortreffelijke vruchten onzer Taal- en Letterkundige Congressen. Daardoor moest immer de banier der verbroedering tusschen Noord en Zuid omhoog worden geheven. Onnoodig te zeggen dat die verschillige redevoeringen met geestdrift door de talrijke aanwezigen werden toegejuicht, en dat verder de avond allergenoeglijkst werd doorgebracht. De Koninklijke Harmonie onthaalde ons op een keurig Muziekfeest in het zoo heerlijk op den Maasoever gelegen Park, waar er nog menige aangename ontmoeting plaats had en menige hartelijke handdruk werd gewisseld. Eerst 's anderdaags morgens (24 Augusti) om 9 ure werd in algemeene vergadering op het Raadhuis het Congres geopend, met eene indrukwekkende redevoering van Mr Franquinet. Spreker wees erop hoe sedert ettelijke jaren reeds de stad Maastricht naar de oer had gedongen het Congres te ontvangen, en nog in 1873 hare vernieuwde aanvraag andermaal werd van de hand gewezen; hoe niettemin toen het bericht kwam dat | ||||
[pagina 414]
| ||||
het XIVde Congres nu niet te Leiden zou worden gehouden, en het Bestuur van het Antwerpsch Congres zich te dien einle tot Maastricht wendde, deze de aangeboden taak met geestdrift op zich nam. - Na bovenstaande inleiding ging de heer Franquinet aldus voort: ‘Zal nu dit Congres even goeden uitslag hebben, even heilzame en rijpe vruchten afwerpen voor nationale belangen als vorige Congressen? Wij willen het hopen, ja, wat meer is, wij morren de verzekering ervan putten uit de menigvuldige blijken van sympathie, die van elders aan dit Congres gegeven zijn. Immers wij zien in ons midden de offlcieele vertegenwoordigers der Hooge Regeeringen van België en Noord-Nederland, een aantal beroemde leterkundigen van Noord en Zuid en zeer vele belangstellenden uit alle oorden van beide landen. Dank zij allen die op onze uitnoodiging hierheen zijt gestroomd, en op dezen voor Maastricht onvergetelijken dag, op dezen heugelijken stond onzer bijeenkomst roep ik, als Voorzittter der Regelings Commissie, U allen een hartelijk welkom toe. Ja, weest welkom, Mijne Heeren, op dezen bodem die, van het Noorden of van het Zuiden beschouwd, altijd een echt vaderlandsche grond is geweest. Welken vreemden invloed Limburg ook van vroegere eeuwen ontvangen mocht, het is noch Duitsch noch Fransch geworden. integendeel het is Nederlandsch gebleven. Al mogen hier en daar eenige bladeren zijner loofrijke kruin door den Zuiderwind zijn geel geworden en verschroeid, de Dietsche stam heeft nog altijd volle leven, volle groeikracht, omdat hij diep wortelt in dien vruchtbaren bodem, waarop ééns, nog voor onze tijdrekening, de eerste dietsche vrijheidskreet weergalmde, in dien gezegenden bodem, waar het eerst in Nederland het Christendom zijne beschavingsvaan plantte. Die Dietsch Limburgsche stem heeft tot leus het zoo vaak genoemde en nooit met meer waarheid uitgesproken woord: de taal is gansch het volk. Ziet, gelijk de verschillende kleuren door de straalbreking van het zonnelicht in de regendroppels een sierlijken boog vormen, zóo ook maken alle Limburgsche dialekten te samen om onze taal een liefdeboog, doortinteld van Nederlandsch gevoel, bestraald door vaderlandschen gloed. Weest dubbel welkom, Mijne Heeren, in het oude Maastricht, dat U met den olijftak des vredes in de dappere maagdenhand, juichend en jubelend is te gemoet getreden, in die oude veste, wier steenen keurslijf, dat haar vroeger omkleedde, haar het voorrecht gaf zoo bitter voor Nederland te lijden en het bolwerk van 's Landsonaf hankelijkheid te zijn. In der eeuwen wenteling zag deze zoo vaak belegerde, zoo zwaar beproefde, en ik mag het zeggen, zoo diep miskende stad meermalen de vreemde héerschappij zich in hare overmande wallen nestelen, en immer nog bleef zij Nederlandsch, want zij had een kleinood dat haar | ||||
[pagina 415]
| ||||
dierbaarder was dan alle aardsche goederen, een kleinood door God haar gegeven, in haar hart geborgen en gekoesterd; zij had hare taal. Maastricht verloor alles, goed en bloed, leven en welvaart, maar niet hare taal. Die taal, waarin eertijds binnen hare oude wallen een Hendrik van Veldeke zijne Sintervoeslegende dichtte, een pater Adriaan Poirters zijne dichterlijke zielespijs opdischte, die taal werd nog gevierd door de Maastrichtsche harpenaren van latere dagen, in de vaderlandsche zangen van een Weustenraad, een Van Hasselt, beiden helaas! door 't vreemd gefluit verlokt, al te vroeg voor de Nederlandsche letteren verloren. Weest driemaal welkom, Mijne Heeren, in de eeuwen trotseerende muren van dit Stadhuis, waarin alles, de bouwtrant van Post, de schilderijen van Van der Schuer, Plumier, en den Maastrichtenaar Coekeleers, de tapijten van Van der Borcht, de stukadoorzolderingen van den Maastrichtenaar Doyen, alles speekt u van Nederlandschen smaak en kunstzin. Dat huis, dat hedendaags nog de oude leus van't Maastrichtsche volk: aan God en vorsten trouw, nabauwt, dat huis was in vroegere eeuwen het ware zinnebeeld der verbroedering van Noord en Zuid, want in de zalen ginds zaten de gemeente-vertegenwoordigers van Luikschen en Brabandschen bloede, van Katholieke en Protestantsche zijde, hier in deze zaal vergaderden de afgevaardigden of Commissaren van den Prins-Bisschop van Luik en van de Staten-Generaal, om allen gezamentlijk, de steenen des aanstoots overstappende, in eendracht en vriendschap de belangen der gemeente te behartigen en te verdedigen. En nu, Mijne Heeren, is dit huis wederom de gelukkige van een bond, een zegenvollen bond, een bond der geesten, een bond der letteren en der kunsten. Immers, terwijl vroeger het ijzer zich tegen het ijzer keerde om elkander te bestrijden, heeft thans het ijzer der spoor weglijnen hier een stoet van geleerden aangevoerd om elkander te beminnen en zich op het ruime ploegveld der geesteswerkzaamheid te vereenigen. Ten einde nu dat groote doel te kunnen bereiken en het XIVe Congres naar wensch te doen slagen, zullen wij trachten alles te vergeven, en wat meer zegt alles te vergeten, wat er hier of elders in te hartstochtelijken zin, hetzij tegen 't Congres zelf, hetzij tegen Limburg of Maastricht mocht gesproken of geboekt zijn. De eenzijdigheid en vooral de weerwraak, zij het dan ook onder den naam van eerherstelling, vermijdende, zullen wij de onpartijdigheid najagen, den geest gevestigd op de ten onzen voordeele vertaalde spreuk van den Italiaanschen bard Dante Alligieri: ‘Gij, die hier binnen treedt, laat alle veeten varen.’ Na afloop van deze herhaaldemaal toegejuichte openingsrede, werden der Vergadering de brieven van de leden der | ||||
[pagina 416]
| ||||
Koninklijke Huizen van België en Holland voorgelezen, die dankbetuigingen voor de gedane Congres-uitnoodiging bevatten. Verder werd ook de inhoud medegedeeld van de missieven der beide Ministers van Binnenlandsche zaken, die wederzijds de heeren Des. Delcroix en Mr H. Vollenhoven tot hunne vertegenwoordigers op 't Congres hadden aangesteld. Opmerkelijk is het dat voor de eerste maal de brief van den Belgischen Minister in het Nederlandsch was opgesteld, wat op de Congresleden een zeer gunstigen indruk maakte. Vervolgens werden, op voorstel van de Regelings-Commissie de volgende heeren tot leden van het Congresbureel benoemd:
Eerevoorzitters: Jhr. Mr. E.J.C.M. De Kuyper, Goeverneur van Nederlandsch Limburg, en W.H. Pijls, Burgemeester der stad Maastricht; - Voorzitter: Mr G.D. Franquinet, van Maastricht; - Onder-Voorzitters: Prof. Dr N. Beets van Utrecht, Prof. Dr J.F.J. Heremans van Gent, Dr J. Nolet de Brauwere van Steeland van Brussel en W. Everts van Rolduc; - Secretarissen: Dr J. Verdam van Leiden, A, J. Cosyn van Antwerpen, Mr J.G. De Sain en Dr J.L. Suringer van Maastricht. De afdeelingsbureelen werden volgenderwijze samengesteld:
| ||||
[pagina 417]
| ||||
In een twee-of drietal volgende artikels zullen wij onzen lezers een beknopt verslag van de Congres werkzaamheden geven, zoo wat de verschillige Afdeelingen, als wat de Algemeene Vergadering betreftGa naar voetnoot(1). Ten slotte ook een woord over de feestelijkheden ter eere van het Congres ingericht, en de merk waardigheden die in en rond Maastricht het meest onze aandacht hebben opgewekt. A.J. Cosyn. (Wordt vervolgd). |
|