| |
| |
| |
Poëzie.
I.
Om mijn harte...
Aan Pepita.
Om mijn harte was het nacht, zoo duister!...
En ik zag ze, - in 't oog een stralenglans,
Op het voorhoofd eenen stralenkrans,
Hemelschoon in maagdelijken luister.
En een genster van dit licht geflonker
Boorde door mijns droeven harten nacht:
En die genster werd een zon der liefde zacht,
En die zon verdreef het nacht lijk donker.
Om mijn harte werd het dag!... Der liefde zonne
Gloorde hel in volle glansenpraal!
En ik zong der zoete minnetaa l -
En ik droomde 's nachts van heil en wonne!
Maar op eens dit dichterbeeld, zoo schoone,
Zei me koud, och ijskoud: ‘'k min u niet!’
Op mijn lippen stierf eenminnelied,
Op heur voorhoofd zwond de stralenkrone!
Duistre nacht is 't weder om mij harte!...
Liefdezon en - vuur zijn uitgedoofd;
Mijner ziel is alle heil geroofd,
Eu ze weent en treurt vol wee en smarte!
Brussel.
Isidoor Teirlinck.
| |
II.
De landverhuizers.
Mijnen vriende Gg. Weidinger, te Nüremberg.
Zij gingen met gebukten hoofde
en torschten zwijgend hunnen last;
uit meen'gen blik sprak bange mismoed:
die dachten aan de heimat vast!
| |
| |
En 't was zoo ver, zóo ver verwijderd,
en 't klonk hoe luid, bij wijl, zoo somber,
hun kreet: Hurra! America!
Er waren grijsaards, vrouwen, kindren
en mannen met beneveld oog:
op aller hart, op aller ziele
een voorgevoel verlammend woog.
Het stoomschip zucht, de doeken wuiven...
Vaarwel! ze zijn voor immer heen:
de golven rollen doelloos verder,
hun doel is niet bestemder, neen!
Zij snellen, hun' geringen welstand
voor wisse ellende ruilend, voort:
Wat is 't een tijd, die alle banden
der heiligste gehechtheid stoort!
Gehechtheid die voor eigen zeden
en eigen haard in 't harte ligt; -
Dat is alweêr onze eeuw te danken,
de kostlike eeuw van stoom en licht!
Antwerpen.
V.A. Dela Montagne.
| |
III.
In een dorpken.
In een dorpken onzer streken,
En er 't vlaamsche bierken frisch
Uit de vaten stroomt bij beken;
Als de jeugd daarhenen spoedt -
Vlaamsche meiden, Vlaamsche zonen -
En een sprong op 't grasplein Joet,
Zou ik nòg daar willen wonen.
Als ik met de vriendenschaar,
Waaruit velen zijn geweken,
In de herberg zit, en daar
Van des levens strijd hoor spreken
En van toekomst, hoop en vreugd,
Zingen hoor in vlaamsche tonen;
O, dan roep ik 't hart verheugd:
Ik zou nóg hier willen won en!
| |
| |
Wanneer de arbeidsuren zijn
Met de westerzou verstreken,
En ik met het liefje mijn
Wandlen ga langs weide en kreken;
Als ik haar dan strak bezie,
En haar kus op beide konen,
Zuchtend zeg ik dan: ‘Marie,
'k Had hier moeten blijven wonen.’
| |
IV.
O moedertaal!
‘Mijn' moedertale klinke vrij,
Langs Leije en Scheldekant;
In Gent, in Brugge en overal
In 't lieve Vaderland!...’
Dat was de droom van 't jonglingshart;
Dat zij de droom des mans;
O moedertaal! o liefdetaal
Zij klinkt zoo lief, zoo vloeiend zoet.
Geen kind dat in het moederlied
Geen man die zijne moeder mint,
Geen kind dat vader acht,
Versmaadt die zoete reine taal,
Als orgelklank, zóo zacht...
O moedertaal! o liefdetaal!
Bij morgendgroet, bij 't avondlied,
Den Vlaamschen boezem uit!
O moedertaal! o liefdetaal!
Die aller harten samensnoert,
In 't lieve vaderland!...
Brussel, 1875.
Theophiel Coopman.
| |
| |
| |
V.
Mijn land, mijn lief!
Hoort gij dit lied op de oevers onzer Schelde,
'Dit plechtig lied weêrgalmen langs het strand..
t Is 't Vaderland dat m'in die tonen huldigt,
Een vrijheidslied van 't schoone Vlaanderland.
Ik ook, ik juich, ik zing die fonen mede,
Want innig lief heb ik mijn' Scheldevloed:
Dààr langs zijn boord, daar woont mijn hartsgeliefde,
Daar bloeit een bloem, mijn minnend hart zoo zoet!
Mijn Land! Mijn Lief! aan U mijn ziel en zinnen,
Gij zijt mijn heil. mijn leven hier op aard;
'k Leef voor mijn land, en ook voor U, geliefde:
Uw beider naam blijft in mijn hart bewaard!
O zoete min! gij bron van hooger zegen!
Die alles kunt bezielen door uw gloed,
Voor 't liefje mijn streelt gij mijn hart zoo teeder,
Voor 't Vaderland ontbruischt er mannenmoed.
Met hart en ziel blijf ik mijn land beminnen,
Maar U, vriendin, zij ook mijn trouw verpand;
Gij, liefste, blijft de vreugde van mijn leven,
En 'k zing voor U en voor mijn Vlaanderland!
Mijn Land! mijn Lief! aan U mijn ziel en zinnen,
Gij zijt mijn heil, mijn leven hier op aard;
'k Leef voor mijn land, en ook voor U, geliefde,
Uw beider naam blijft in mijn hart bewaard!
Antwerpen, Juli 1875.
Edm. Mertens.
|
-
voetnoot(1)
- Getoonzet door Jos. Bosiers, professor aan de Muziek school van Antwerpen.
|