| |
| |
| |
De Kerkmuziek in Antwerpen.
Door Alf. Goovaerts.
(Vervolg)
De Italiaansche School in de XVIIIde eeuw.
De toondichters uit de eerste helft der XVIIIde eeuw toebehoorende aan de verschillige scholen die op Italiaanschen bodem elkaar den palm van kunstgenie en muziekale wetenschap betwistten, waren er trotsch op de opvolgers te wezen van die beroemde kunstenaars, welke de Italiaansche School stichtten en gedurende twee eeuwen den ongewonen kunstroem dier school handhaafden. Geen wonder, dat zij er zich op toelegden de overleveringen, de voortreffelijke overleveringen, welke hunne meesters hen hadden nagelaten, ongeschonden te bewaren.
De Romeinsche School welke in de XVIde eeuw Palestrina tot opperhoofd bezat, en in de XVIIde, Simonelli had zien waardig geoordeeld worden den eernaam van Palestrina zijner eeuw te dragen, vond in de XVIIIde, in Pasquale Pisari, een kunstenaar die van de kunstgeschiedenis denzelfden eertitel als Simonelli alleszins verdiende.
Pasquale Pisari, kapellaan-zanger der pauselijke muziekkapel, deed eene aanhoudende en zoo grondige studie van Palestrina's werken dat, zooals Fétis zeer gepast aanmerkt, hij van al de toondichters welke den meester der meesters hebben trachten natevolgen, diegene is die het meest de volmaaktheid van zijn onnavolgbaar voorbeeld nabijkomt. Pisari is schrijver van Psalmen, twee Te Deum's, Missen, Motetten en een Miserere. In 1770 werd het hem gegeven, zijn voor zestien verschillige stempartijen geschreven Dixit Dominus, door 150 der beste zangers uit de hoofdstad der katholieke wereld te hooren zingen. De muziek van dien merkwaardigen toonkunstenaar is eenvoudig en grootsch, zooals alle kerkmuziek zijn moet.
| |
| |
Guiseppe Jannaconi, kapelmeester van Sint-Pieter in het Vatikaan was bijzonder goed bevriend met Pisari.
In samenwerking met dezen laatste, stelde hij een groot aantal werken van Palestrina in partitie. Man van groote kennissen en toondichter van verdienste, stichtte Jannaconi in Rome eene school van toondichtkunde. Hij schreef Motetten, Voorzangen, Offertoriums, een Te Deum, een Magnificat, een Miserere, een dertigtal Missen en een groot aantal Psalmen en overleed te Rome in 1801. Baini was zijn leerling.
De priester Guiseppe Baini was een der grootste geleerden zijner eeuw. Toondichter en uitstekend schrijver over muziek, godsgeleerde en letterkundige, was Baini bestuurder der beroemde pauselijke muziekkapel. Vurig bewonderaar van Palestrina, toondichtte hij volgens de overleveringen der groote Romeinsche school. Hij is de schrijver van den Miserere, dien men jaarlijks nog in de Sixtijnsche kapel met die van Allegri en van Tomaso Baj uitvoert. Zijn werk, dat op verzoek van Pius VII vervaardigd werd, is het eenige van dien aard, dat de vergelijking met die der twee voornoemde meesters kan doorstaan. Baini overleed te Rome in 1844.
Don Juan Costanzi, kapelmeester van Sint-Pieter in het Vaticaan, schreef Offertorium's, Motetten, Voorzangen, eene Mis, een Miserere en een Te Deum.
Van Leandro Piazza, kapellaan-zanger der pauselijke kapel, kent men, onder vele andere werken voor de kerk, zeer schoone Psalmen.
Twee kapelmeesters van Santa-Maria-Maggiora: Sant-Pesci en Raymondo Lorenzano, toondichtten verscheidene Missen en Motetten.
Twee kapelmeesters van Sint-Jan in Lateranen, die zich insgelijks op het gebied der kerkelijke toonkunst beroemd maakten, zijn Girolamo Chiti, en Marco Santucci.
Don Girolamo Chiti, een zeer geleerd musicus, schreef zes Missen, een Dixit Dominus, drie Benedictus, twee Miserere's en verscheidene Motetten van eenen bewonderingswaardigen, zuiveren en sierlijken stijl.
| |
| |
De canonik Marco Santucci, welke vooraleer kapelmeester van Sint-Jan in Lateranen te wezen, dezelfde betrekking in de hoofdkerk van Lucques had, deed zijne studiën te Napels, maar volgde de overleveringen der Romeinsche School. Van hem kent men Psalmen, Motetten, een Stabat Mater, een Dies iroe en verscheidene Missen.
De opvolger van Santucci als kapelmeester van Sint-Jan in Lateranen, Pietro Terziani, toondichtte talrijke Missen, Vespers, Motetten, Litaniën, Gradualen en Voorzangen, die echter de werken zijner voorgangers in kunstwaarde niet evenaren.
Reeds van het tijdstip van Terziani, gedurende de tweede helft der XVIIIde eeuw, begonnen de Italianen de goede overleveringen der Romeinsche School te verliezen. De gelegenheid om dit verval uitvoeriger te bespreken zal zich later wel aanbieden.
Een der laatste meesters van de echte Romeinsche School, was Giovanni-Battista Casali, bestuurder der muziekkapel van Sint-Jan-in-Lateranen. Gedurende twee jaren, was hij de leermeester van onzen landgenoot Gretry. Men heeft van Casali Psalmen, verscheidene Magnifica t' s, een groot getal Missen, Litaniën en Motetten.
Ziedaar wat de Romeinsche School al heeft voortgebracht. De eerste van al de scholen uit Italië gesticht, was zij ook diegene welke zich het laatst eene ware kunstbaan wist op te houdeu.
Wat de Venetiaansche School betreft, die, even als de Romeinsche, door een Vlaming werd gesticht, deze leverde gedurende de eerste helft der XVIIIde eeuw kunstenaars op van groote vermaardheid, die de waardige opvolgers werden van de Lotti's en de Grenzi's der vorige eeuw.
Antonio Caldara, kapelmeester aan het Hof van Mantua en vervolgens aan het Keizerlijk Hof van Weenen, toondichter van keizer Karel VI en kunstenaar van groote verdienste, was leerling van Le Grenzi. Hij toondichtte Motetten, Psalmen, verscheidene Missen, Voorzangen
| |
| |
aan de H. Maagd, verscheidene Magnificat's, Vespers, een Te Deum en een Crucifixus; laatstgenoemd werk is zijn meesterstuk.
Een leerling van Lotti, Jacopo-Giuseppe Saratelli, kapelmeester van St-Marcus te Venetiën en geleerd muziekant, is de schrijver van Psalmen en Motetten.
De franciscaner-moni, Dom Bartolomeo Cordans, kapelmeester der hoofdkerk van Udina, toonzette Psalmen en Motetten die men bij honderden telt, en een zegtigtal Missen. Gevaarlijk zou het wezen zonder uitzondering al Cordans' werken aantebevelen, daar hun soms de noodige strengheid, die in Gods tempel past, ontbreekt.
Een leerling van pater Cordans, Pietro Pavone, kapelmeester te Cividale, liet een Salve Regina en vier Missen alla Palestrina na.
Een Venetiaansch edelman, Benedetto Marcello, advocaat, wethouder en lid van den raad der Veertig, dichter, letterkundige en geniale toondichter, verwierf zich door zijne Psalmen eene overgroote beroemdheid. Hij schreef ook Motetten, Miserere's, Lamentatiës, drie Missen en een Salve Regina; doch al die werken werden overtroffen door de ideale schoonheden, waaraan zijn op italiaanschen tekst geschreven Psalmen die bestendige beroemdheid te danken hebben, waardoor Marcello eene uitstekende plaats onder de grootste Italiaansche toondichters verwierf. Het is van de Psalmen van Marcello, dat Hector Berlioz, de groote toondichter en geleerde fransche criticus, in 1837 getuigde: - ‘Wat de melodie eigentlijk betreft, gelijkt zij zeker zeer weinig aan die welke het parijser dandysme (ik voeg er bij: en het Antwerpsch dilettantisme) met zijne achting vereert: zij komt ons bij uitstek eenvoudig, edel, ja zelfs streng voor; enkele malen voelt men, dat hare vormen aan de vereischten der contrapuntische bewerkingen die haar omringen, ondergeschikt zijn.’
Een enkel toonzetter der Boloneesche School uit de eeuw welke wij bespreken verdient eene bijzondere melding: het is Giusepp' Antonio Silvany, kapelmeester te
| |
| |
Bologna. Die vruchtbare kunstenaar is de schrijver van elf Missen, een Stabat Mater, Lofzangen, Lamentatiën, Responsoria's, Voorzangen, twee boeken Litaniën, een Miserere, en talrijke Motetten.
De Napolitaansche School integendeel bezat gedurende de XVIIIde eeuw verscheidene musici van groote verdienste, waaronder Durante de eerste plaats inneemt.
Francesco Durante, bestuurder van het Conservatorium te Napels en zijn leven zelve als hoofd der Napolitaansche school aanzien, was leerling van Scarlatti. Man van overtuigde godvrucht en kunstenaar met een zuiveren smaak begaafd, voelde Durante zich tot de werken der meesters van de Romeinsche school aangetrokken, en koos dezelve tot voorwerp zijner aanhoudendste studiën. Scarlatti, zijn meester, had steeds geweigerd aan zijne kerkelijke muziek stukken de nieuwe vormen die de wereldsche muziek zijns tijds kenschetsten, en waarvan hij nogtans een der warmste voorstanders was, toetepassen. Durante, welke uitsluitelijk voor de kerk toonzette, volgde, alhoewel niet zoo stelselmatig, de door zijn meester ingeslagen baan. Zijne muziek is altijd verheven en godsdienstig, schitterend en indrukwekkend. Het werk van Durante, die als een der beste toondichters van kerkmuziek van Italiën mag worden beschouwd, bestaat uit Litaniën, een groot, getal Motetten, Psalmen en Lofzangen, een Te Deum, negen plechtige Missen en twee Missen van Requiem. Hij telde onder zijne leerlingen: Jomelli, Piccinni, Sacchini, Païsiello en Pergolesi, die ofschoon mede begaafde kunstenaars, niettemin de kerkmuziek van den echten weg deden afwijken.
Maar alvorens van Durante's volgelingen te spreken moeten wij nog twee andere leerlingen van Scarlatti vermelden, namelijk: Contumacci en Giuseppe de Majo
Carlo Contumacci, die Durante als bestuurder van het Napelsch Conservatorium opvolgde, was een goed organist en een verdienstelijk muziekschrijver. Hij toonzette voor de kerk eene Mis van Requiem, een Te Deum en Responsoria's voor de Goede-Week.
| |
| |
Giuseppe de Majo, advocaat en toondichter van kerkmuziek, volgde Durante als muziek bestuurder der Palatijnsche kapel op en bewees door zijne werken dat hij die eer volkomen waardig was. Zijn Dixit Dominus, zijne Litaniën en zijn Miserere zijn inderdaad zeer merkwaardige gewrochten
Tusschen de leerlingen van Durante, zal ik de reeds genoemde Jomelli en Pergolesi verkiezen en wil de andere, die in het door ons besproken kunstvak hoegenaamd geene melding verdienen, ter zijde laten. Al wat men in de kerken van Antwerpen onder de namen van Sacchini en Paisiello laat uitvoeren, is er slechts door list en bedrog ingevoerd: al de zoogezegde ‘Loven’ van deze meesters, zijn uit misvormde gedeelten van opera's samengesteld, bijgevolg bastaard voortbrengselen, die in de kerk hoegeuaamd niet op hunne plaats zijn.
Nicolo Jomelli, beroemd toondichter, bestudeerde de werken der Romeinsche School, maar bleek geenszins den echten kerkstijl te begrijpen. Kapelmeester van den hertog van Wurtemberg, schreef hij talrijke werken op godsdienstige texten, maar kon zich niet ontdoen van de hupsche vormen en dramatische uitdrukking, die in zijne opera's zeer verdienstelijk, maar in kerkmuziek gansch ongepast zijn. Zijn zoo hoog geroemde Laudate, zijn Te Deum, zijne Voorzangen, Gradualen en Missen, zijn voorzeker met talent geschreven, maar aan die werken ontbreekt dat godsdienstig karakter, welk in elk kerkelijk kunstwerk nogtans onmisbaar is. Ik heb vroeger eene bijzondere studie gemaakt van Jomelli's Requiem, die als zijn beste werk geroemd wordt, en ik moet bekennen, dat, ofschoon het groote schoonheden bevat, het nogtans met de werken van 's kunstenaars voorgangers niet kan gelijk gesteld worden. Eene ontleding van dien Requiem zou mij voor het onderhavige werk te verre leiden: ik hoop elders op dit nogtans verdienstelijk gewrocht terug te komen.
(Wordt voortgezet)
|
|