| |
| |
| |
Boekbeoordeeling.
I.
Jaarboekje van ‘Zetternamskring’ voor 1875. Gent bij W. Rogghé.
Het Bestuur van den Kring laat zich in zijn Verslag over 1874 aldus uit over de critiek, die zijn Jaarboekje voor 1874 ten deel viel:
‘In verscheidene tijdschriften, dag- of weekbladen als het Volksbelang, de Zweep, de Eendracht, de Kunstbode en de Toekomst werd het bundeltje beoordeeld. Over het algemeen werd de inhoud er van redelijk goed bevonden; doch in geen enkel blad werden stukken afzonderlijk getoetst. Konnen ze misschien de proef niet doorstaan; waren ze daartoe niet rijp? Wij gelooven, voor eenigen toch, het tegendeel; en daar we niets beters wenschen dan ons te onderrichten en onze schriften zooveel mogelijk te volmak en, vragen wij ook niets meer dan eene strenge kritiek er van; dat men gelieve ons onze gebreken te wijzen en tevens de geneesmiddelen er bij aan te toonen, en zich niet vergenoege met b.v. te zeggen dat de schrijver meer bewijst een brave zoon dan een goed dichter te wezen. Alle ernstige opmerking en raadgeving is aangenaam en zal met dank aanvaard worden, niet alleen, maar tevens zullen we trachten er een goed gebruik van te maken waar het past.’
Wat mij betreft, ik ben ‘waar het past’ altoos ernstig, maar had moeite mijn lachlust te bedwingen, toen ik bij monde van het Bestuur den wensch der leden van Zetternamskring hoorde uitspreken: dat elk in het jaarboekje opgenomen stuk afzonderlijk beoordeeld mocht worden... Laat ons billijk zijn, en tevens zooveel mogelijk aan den wensch van Zetter - namskring pogen te voldoen:
| |
Inhoudstafel.
Uittreksel uit het reglement...... } boven critiek. |
Verslag over de werkzaamheden in 1874..} boven critiek |
K. Bogaerd. *** - een flink gedicht, een der beste uit den bundel. |
Theophiel Coopman. Aan Gent, - insgelijks zeer verdienstelijk. |
L. Cosyn-Debuck. Aan de omgekochte kiezers van Gent, - zeer middelmatig. |
| |
| |
Am. Vander Biest. Aan de zon, - beviel ons veel minder dan zijn prozastuk. |
E. Todt. Iets over den Noord-Nederlandscken boekhandel, - belangwekkend. |
Emm. Rens. Aan de verachters der Poëzie, - niet slecht als opvatting, maar soms wat te prozaïsch van vorm. |
Theophiel Coopman. Mijn Vlaanderen heb ik hartelijk lief, - een keurig stukje, vol gevoel. |
C. Cornelis. Reinier en Albrade, - niet kwaad maar wat gerekt; doorgaans zijn maat en rijm goed verzorgd. |
Jozef Jongbloed. Vlaanderen den leeuw! - ijselijk slecht. |
Jozef Jongbloed. Liza waar zijt gij heen? - te sentimenteelerig, overigens niet slecht berijmd. |
L. Cosyn-Debuck. Aan mijn kleindochter ken Eliza, - goed. |
B.D.G. Krulbollenspel, - niet veel bijzonders. |
Emm. Rens. Vriendschap.. } beiden veel belovend; vrij wat beter dan zijn vorig stuk. |
Emm. Rens. Geloof haar niet, } beiden veel belovend; vrij wat beter dan zijn vorig stuk. |
K. Bogaerd. Waakt!! - Niet op de hoogte van 's dichters onbetiteld gedicht ***. |
C. Cornelis. Wij, Vlaanderens zonen, - niet zeer nieuw, maar flink bewerkt. |
Jozef Jongbloed. De uitwijkeling, - overdreven tot onzin toe. |
Jozef Jongbloed. Geloof ze niet te gauw, - een soort van tegenhanger op Rens' voornoemde stukje, maar zeer gebrekkig. |
Theophiel Coopman: Heilig blijven ons de Broeders, het zwakste van zijn drie stukjes. |
Emm. Rens. Aan de liberale Vlamingen! Vrij wel. De heer Rens Jr. is een dichter die zijnen naam belooft eer aan te doen. |
Am. Vander Biest. Getrouwd zijn, - een lieve novellette, die van veel opmerkingsgeest getuigt. Daarbij los en natuurlijk verteld. |
Edward Blaes. Over Koorzang, - boven mijne critiek. Mannen van het vak schijnen het zeer goed te vinden. |
Welnu, de slotsom is: middelmatig. - Men denke niet dat ik mijn oordeel hier vluchtig neêrschrijf. Eerst na rijpe overweging ben ik tot dat eindbesluit gekomen.
| |
| |
Zeker bevinden zich in ‘Zetternamskring’ letteroefenaren, die onbetwistbare bewijzen van talent of althans van aanleg geven; doch te groot nog is het aantal dichters die ‘rijmelarij’ voor ‘poëzie’ houden. Welk verstandig mensch b.v. geeft aan omgekochte kiezers dezen raad:
‘Begraaft u in het diepste diep
Dat God tot straf der lafaards schiep.’
Waarom niet liever aldus gerijmd:
‘Gaat zeilen over 't diepste diep
Dat God tot straf der lafaards schiep?!’
dát zou althans der waarheid nabij komen.
Dat sommige dier liefhebbers van gebonden stijl, dien echter zoo weinig mogelijk bij 't rijmen wenschen in band te houden, toont ons o.a. de heer Jozef Jonkbloed. Deze heer kan maar niet begrijpen waarom er gegronde aanmerking te maken is op het doen rijmen van graf op raaf! In eene nota noemt hij de recensenten, die zulke rijmen (?) niet mooi mochten vinden, eenvoudig weg... haarklievers! (sic).
De schrijver van het spotlied op ‘Madam de Zon’ schijnt brengen op zingen; moorderlijk (?) op koninklijk, en een ander dichter heil op wijl mooie rijmen te vinden. Nu, ‘de gustibus non est disputandum!’
Om ten slotte aan 't verlangen der ijvervolle taal- en letterlievende Zetternammers te voldoen, eindigen wij met een ernstig woord dat, naar ik hoop, overweging verdient: Indien men werkelijk ten bate van kunst en letteren wil werkzaam zijn, drage men vooraf zorg, nauwlettend te onderzoeken of de produkten welke men der pers toevertrouwt, onder de oogen van een publlek verdienen te komen. Het is niet genoeg goed te willen, men moet ook goed kunnen. In het vrije gebied der Schoone Kunsten wordt men niet tot den arbeid gedwongen, men kiest zich dien zelf. Slaagt men nu niet in zijn werk, toont men, ook na de vlijtigste studie, geen aanleg voor het vak te bezitten, dan werpe men penceel, beitel of pen ter zijde. Ik raad velen Zetternamskring-dichters in gemoede een nauwkeurig zelfonderzoek aan, al moest dat eenigen hunner nopen voorloopig de lier aan de wilgen te hangen.
's Gravenhage, Juni 1875.
Frits Smit Kleine.
| |
| |
| |
II.
Documents historiques, relatifs à l'art musîcal et aux artistes-musiciens par Edw. G.J. Grégoir. Anvers, Imp. L. Dela Montagne. 1872-75. 3 vol.
Niet alleen als componist van een aantal werken in onderscheidene vakken der toonkunde, maar ook en wel vooral als schrijver over muziek en muziekkunstenaars heeft zich de heer Gregoir sedert lang een goedklinkenden naam in de kunstwereld verworven.
Ook door bovenstaande uitgave bewees de zoo schrandere als ijvervolle verzamelaar dezer kunsthistorische documenten een gewichtigen dienst aan onze toonkunstlitteratuur.
Behalve een rijke verzameling biographisch-critische bijzonderheden hoofdzakelijk over Belgische en Hollandsche toonkunstenaars, waarvan de meeste door Fetis en andere biografen onvermeld gebleven zijn, komt in deze drie bundels nog menige wetenswaardige mededeeling of belangwekkende beschouwing over onderwerpen die met de muziekgeschiedenis in meer of min rechtstreeksch verband staan.
Wat alzoo de heer Gregoir in het 1e deel zijner Documents historiques over de zoogenaamde Souterliedekens uit de XVe en XVIe eeuw mededeelt, wekte zeer onze belangstelling op. Velgens Collot d'Escury, schijnen deze Vlaamsche en Hollandsche Souterliedekens, die veelal gestemd zijn op de wijze van gekende volks- of straatliederen, veel te hebben bijgedragen tot ontvlamming der gemoederen van hen die de vrijheid in den godsdienst voorstonden. - Verder troffen wij met genoegen eene uit den ‘Messager des sciences historiques’ overgedrukte verhandeling over den Beiaard aan, die zooals men weet vroeger het lievelingsspeeltuig der Vlamingen, en nergens zoo populair als in de Nederlanden was.
In het 2e Deel maken wij vooreerst kennis met een aantal beiaardspelers, die in de XVIe, XVIIe en XVIIIe eeuw aan de Antwerpsche Hoofdkerk waren verbonden, vervolgens met een paar beroemde muziekdrukkers (Et. Roger en M.C. Le Cène) en met twee Nederlandsche zangers der XVIIIe eeuw: Willem Vermooten en K. Cauwenberg, van Haarlem, alsook
| |
| |
met een oud zeldzaam engelsch boek: ‘The Beggars opera’ dat talrijke volkswijzen uit Londen bevat, waaronder ook een straatliedtje dat nog nu in ons Vlaamsch land zeer populair is.
Het zaakrijkste en voor ons het belangwekkendste is het 3e Deel. Het begint met een zoo keurige als talrijke collectie van verzen en grafschriften, ter eere van verdienstelijke toonkundigen van alle natiën en in onderscheidene talen geschreven. Deze fragmenten zijn aan verschillige, de eene meer dan de andere bekende dichters ontleend. Onder dezen troffen we met genoegen de namen aan van een viertal medewerkers van den Kunstbode: MM. Dr. Heye, Van Droogenbroeck, Sevens en Dela Montagne. Deze bundel behelst verder eenige korte levensschetsen van Belgische en Nederlandsche musici, waarvan sommige om hunne actualiteit bijzonder de aandacht opwekken.
Als Bijvoegsel aan de Documents historiques komen op het einde eenige toonkundige curiositeiten voor, o.a. een vijftal eeuwenoude zangstukjes en de gelijkvormige copie van Beethoven's Doodskaart, waarop wij lezen: Die Musicalische Welt erlitt den unersetslichen Verlust des berühmten Tondichters am 26 Märs 1827. Abends gegen 6 Uhr, nach empfangenen heil. Sacramenten.’
De navorschingen die de heer Gregoir zich voor 't bijeenbrengen van al die documenten heeft moeten getroosten, zijn ongetwijfeld lang en moeilijk geweest. Doch de uitslag heeft die moeite ruimschoots beloond: Zijn werk mag eene nuttige bijdrage tot de kennis der muziekgeschiedenis heeten. Trouwens, bij al wie zich op de hoogte stellen wil van de toonkunstbeweging, voorheen en tegenwoordig, verdient het een gunstig onthaal te vinden. Wel is de lektuur van dergelijke werken van aard eenigszins dor en eentonig; doch zoo wat den vorm als wat de stof betreft heeft de schrijver in zijne drie bundels zooveel afwisseling mogelijk trachten te brengen.
A.J. Cosyn.
| |
| |
| |
III.
Het Familieblad. Maandschrift gewijd aan Belletrie en Wetenschap, onder redactie van George Kepper. 's Gravenhage bij de gebr. Belinfante. Aflev. 1-5. - Prijs per jg. 5 gl.
Ziedaar eene Noordnederlandsche uitgave die wij onze taalgenoten uit het Zuiden volgaarne aanbevelen; want ook in een Vlaamschen huiskring is een werk als het Familieblad terecht op zijne plaats.
Bedriegen wij ons niet zoo hebben wij hier met een' plaatsvervanger van het thans niet meer verschijnende Nijgh's geïllustreerd Familieblad te doen. Zooals men ziet is de titel in hoofdzaak dezelfde gebleven; de inhoud nogtans heeft, als aard en als strekking, een totale verandering ondergaan. Vroeger was uitheemsche romanliteratuur, vooral fransche sensatieromans, daarbij schering en inslag; bij de nieuwe uitgave wordt de bekende stelregel ‘Utile Dulci’ meer in toepassing gebrachte en bij het belletrisch is thans ook een populair-wetenschappelijk gedeelte gevoegd. Nuttige bijdragen op dit gebied achten wij b.v. ‘De slaap der menschen en der dieren’ en ‘De wonderen der Poolstreken’, alsook een paar zeer merkwaardige reisbeschrijvingen.
Geïllustreerd is thans het Familieblad niet meer; doch de inschrijvers ontvangen als premie zeer keurige afzonderlijke platen. De laatste was eene uitstekend geslaagde photogravure van Bouguereau's ‘Eerste muziekles.’
In de rubriek ‘Belletrie’ lazen wij voortreffelijke pennevruchten van Berthold Auerbach, Duitschland's geliefden novellist, Erckmann-Chatrian, Wilkie Collins, Otto Glogau, enz., alsook een paar geheel of gedeeltelijk oorspronkelijke verhaaltjes. Hier komt ons echter als van zelfde bescheidene vraag in de pen waarom het Famielieblad niet wat meer opeigen akker en wat minder op vreemden bodem oogst? Zeker zijn de hier opgenomen vertalingen zeer degelijk, doch in een Nederlandsch Familieblad, hoeft het oorspronkelijke als hoofddoel, en het vreemde als bijzaak te gelden. Het zou dus ongetwijfeld den lezeren aangenaam wezen, naast den naam
| |
| |
des verdienstelijken hoofdredakteurs M. George Kepper, schrijver der uitmuntende artikels over Oorspronkelijke Letterkunde, ook nog eenige andere Nederlandsche namen van goeden klank aan te treffen.
Onzen dank aan den schrijver van het keurig opstel: ‘Eene Vlaamsche Dichteres,’ dat wij vroeger reeds in ons tijdschrift bespraken. Die hulde aan Mevr. Van Ackere is een blijk van ongeveinsde belangstelling in onze Zuidnederlandsche letteren.
Van de hand des toondichters M. Richard Hol behelst 't Familieblad regelmatig een ‘Muzikaal Overzicht’. De begaafde componist bezit ook de kunst om leerrijk en tevens onderhoudend te schrijven. Wat wij daarin tevens met voldoening opmerken is eene prijsbare gehechtheid aan het nationaal princiep. Sprekende over het orgel in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, welk speeltuig ten prijze van circa 50,000 gl. te Parijs werd vervaardigd, stelt hij de zeer juiste vraag: ‘Zijn er dan in Nederland geen orgelbouwmeesters, aan wie zulk een werk kon toevertrouwd worden?’ eene vraag die hij met een voldingend ja beantwoordt, en er de volgende opmerking bij maakt: ‘Plaats een orgel van Cavaillé-Col of welken vreemden fabrikant ook overal waar gij wilt, maar niet in een gebouw dat door Nederlansch geld is gesticht en vòòr alles tot ontwikkeling der Nederlandsche nijverheid moet strekken.’ - Bravo! goed gesproken, heer Richard Hol! Die vaderlandslievende gevoelens strekken u als kunstenaar en als Nederlander tot eere. Doch méer nog dan aan het speeltuig hechten wij belang aan de muziek zelve, en ook deze is in ons Nederland nog al te veel op vreemden leest geschoeid. Hebben wij, Zuidnederlanders, hier op dàt terrein gelijk op elk ander den franschen invloed te bestrijden, bij u, Noorderbroeders, schijnt eene onverklaarbare voorliefde voor het duitsch element in de muziek te bestaan.
Waren er alzoo in Nederland wat méer mannen met wilskracht, oprechte voorstanders van het nationaal princiep, dan zou men b.v. niet moeten zien dat op geheel 't programma van het tweedaagsch muziekfestival te Haarlem slechts één enkel Nederlandschen tekst bewerkt zangstuk voorkwam, en van de vijf solisten er vier uit Hannover, Keulen en Schwerin, doch slechts eene uit Nederland zelf was gekozen!
A.J. Cosyn.
|
|