De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 331]
| |
Brieven uit Noord-Nederland.VII.Den Haag 6 Juli 1875. Er is een nieuw letterkundig werk waarop ik bij dezen korlelijk de aandacht meen te moeten vestigen. Wel schijnt de lust tot lezen af te nemen naarmate de neiging tot baden toeneemt, maar de uitgave waarop er ik wensch te spreken kan gerustelijk tot het komend winterseizoen worden bewaard, zij is geen modekind, dat slechts in een tijdperk levensvatbaarheid bezit. Ik bedoel de door Dr J. Van Vloten bewerkte letterkundige karakterstudie over Multatuli, waarvan de tilel eigenaardig luidt: ‘Onkruid onder de Tarwe’ (Haarlem. W.C. de Graaff 1875.) De schrijver wil in die studie geven ‘de verstandelijke en zedelijke ziektegeschiedenis van een weelderig dichtvernuft, dat zich, tot schâ van zich en zijne werken, in behaagzieke zelfbespiegeling en ijdeltuitige zelfsvertroeteling verliep’ en de oud-hoog-leeraar in de vaderlandsche geschiedenis en letteren heeft ons die ziektegeschiedenis van dat weelderig dichtvernuft met al het talent, maar ook met al de onverbiddelijke kalmte eenen professor in de ontleedkunde eigen, gegeven. Waar Multatuli zijn eigen persoonlijkheid in zijn werken bracht, waar hij den lezer dwingt zich daarvan een met de door hem zelven geschonken lijnen, tinten en kleuren een beeld te malen, zal die beeltenis - zoo betoogt en bewijst Dr Van Vdoten - schier geen overeenkomst met het beeld der werkelijkheid bezitten. Er is een stuitend verschil tusschen de beide portretten; de dichter Multatuli heeft den mensch Multatuli en zijn ongemeene handelingen te innig lief om hem ook maar langer dan een kort oogenblik van zich te verwijderen. Zoodra de dichter zich vereenzelvigt met den mensch, zoodra de eerste zich maatschappelijk en in zijn werken voor de daden der laatsten verantwoordelijk stelt, ja, ze zelfs onder een betooverend licht den volke vertoont, mag men tegenover het schijnsel der tooverlamp een ander stellen: dat van de volle dagzon. *** De Haagsche dichter W.J. Van Zeggelen heeft door zijne talentvolle overzetting van Molière's ‘Tartufe,’Ga naar voetnoot(1) de rol van vertaalde tooneelstukken met een uitstekend verrijkt. Te meer valt deze arbeid te roemen daar eene vroeger ondernomen vertaling van ‘Le Misanthrope’ aanvankelijk een zeer ontmoedigenden uitslag na zich sleepte. De vértaler - zoo heette het - was bij lange na niet voor zijne taak opgewassen, al erkende men dat tusschen Molière getrouw vertalen en hem goed vertolken, zoo dat al de eigenaardigheden en fijne wendingen zoo min mogelijk schade lijden, een aanzienlijke ruimte ligt. Zwakke geesten bukken voor de kwade kansen, de sterkere scheppen die tot goede om. Zoo deed Van Zeggelen; hij was niet blind voor de gemaakte aanmer- | |
[pagina 332]
| |
kingen; hij gaf een tweede bewerking van den ‘Misanthrope’ die door deskundige beoordeelaars als goed geslaagd wordt geroemd. Datzelfde nu mag men van de vertaling van den ‘Tartufe’ beweren; zij is niet alleen met groote zorg bewerkt, maar geeft tevens in verschil lende opzichten afdoende blijken van de nauwgezetheid waarmeê de vertolker naar een net, fijn en geestig equivalent voor de Fransche uitdrukkingen heeft gezocht. En wie ooit al ware het slechts tien regels van Molière getrouw en goed poogde te vertalen, weet dat zulk werkje alles behalve gemakkelijk is. Behoeft Molière eigenlijk wel in alexandrijnen te worden overgebracht? Zou het - ware overigens de vertaling het oorspronkelijke waard - heiligschennis mogen heeten, hem in vijfvoetige jamben weêr te geven? Dat is de versmaat van onzen tijd voor dramatische gewrochten; de alexandrijnen hebben afgediend. F.S.K. |
|