De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijDe beeldhouwer Tuerlinckx.
| |
[pagina 308]
| |
Jozef-Jan-Antoon Tuerlinckx, zoon van een' ervaren speeltuigmaker, werd in Mechelen geboren op 2 November 1809. Al vroeg woonde hij de lessen der Teekenschool bij. Ongewonen aanleg met aanhoudende vlijt parende, deed de kleine Jozef er snelle vorderingen. Den boetseerstok leerde hij hanteeren bij P.J. TambuyserGa naar voetnoot(1). Een geruimen tijd bracht hij bij dezen meester door, die, in zijn eigen huis, eene werkplaats ter beschikking van zijnen leerling had gesteld. Te Antwerpen zette Tuerlinckx verder zijne studiën voort, onder de leiding van J.F. Van Gheel, leeraar aan de Academie dier stadGa naar voetnoot(1). Uit de hoofdplaats der Vlaamsche Kunstschool vertrok hij naar Holland, om er de lessen van den Mechelaar Royer te volgen, die zich in 's Gravenhage had gevestigd, en wiens faam, na zijne bekroning in Antwerpen, Brussel en Amsterdam, heinde en ver was doorgedrongenGa naar voetnoot(2). Na vier jaar onder Royer's toezicht gearbeid te hebben keerde Tuerlinckx naar Mechelen terug. In 1836 begaf hij zich naar Parijs, waar hij een verlichten raadsman vond in zijnen stadgenoot Jozef De Bay, bewaarder van het museüm der antieke beeldhouwwerken in den LouvreGa naar voetnoot(3). De kunstrijke tempels dier prachtige stad, met hunne tallooze meesterstukken, waren voor den jeugdigen beeldhouwer een schat, welken hij met veel vrucht raadpleegde. Hij vervaardigde er het model van een Ecce-Homo, dat op het Mechelsch Museüm wordt bewaard. Uit Frarikrijk's hoofdstad keerde hij terug naar zijne geboorteplaats. | |
[pagina 309]
| |
Doch, immer naar verdere volmaking strevende, en met het doel zijn ingeboren talent door verdere studiën tot rijpheid te brengen, ondernam de jonge beeldhouwer in 1840 eene reis naar het kunstlievend Italië. Hoe warm moet zijn hart niet geklopt, hoe vurig zijne edele ziel niet geblaakt hebben bij het bewonderen van meesterwerken, welke Rome, als het toevluchtsoord aller kunstenaren, door alle eeuwen heen doen schitteren! Hij laafde zijn vurigen dorst naar kennis en kunst aan die altijd wellende bronnen, putte er kennissen uit die men weldra in zijne eigene werken zag doorstralen. Dààr beitelde Tuerlinckx het borstbeeld van Gregorius XVI in witten marmer, en ontving te dier gelegenheid een gouden eermetaal van den Paus ten geschenke. Nog voltooide hij te Rome eene Madona in marmer, en hij legde er de eerste hand aan de marmeren borstbeelden van Lucas Fayd'herbe en Godfried van Bouillon. Beide voleindde hij bij zijne terugkomst in Mechelen. Gregorius' borstbeeld wordt met zijn Giotto, een wit marmeren beeld, onder de beste zijner werken gerekend. ‘Giotto, een tienjarige knaap, werd door den grooten Italiaanschen schilder Giovanni Cimabue ontmoet op den weg van Florentië naar Vespignano. Terwijl dit kind de geiten hoedde teekende het met een' puntigen kei een der grazende dieren op eenen platten steen. Cimabue leidde Giotto met zich, want in deze teekening zag hij den roep waaraan hij zelf eens gehoor had gegeven.’ Het is in zulke houding, nederzittend terwijl hij zich in de teekenkunst oefent, dat Tuerlinckx Giotto heeft afgebeeld. Op de Wereldtentoonstelling van Parijs (1855) behaalde Giotto eene eervolle melding. In België teruggekeerd vestigde onze begaafde landgenoot zich metderwoon in Mechelen (1844). Te Brussel, in de Kapellekerk werd, ten jare 1845, het gedenkteeken onthuld tot aandenken van zijnen vriend, den kunstschilder Jaak Sturm, te Rome in 1841 overleden. Dit tegen den muur geplaatst denkmaal, bestaat | |
[pagina 310]
| |
uit een roode marmeren tafel, waarop een medaillon met het portret diens schilders; daaronder een voetstuk het standbeeld van een kind. dragende Dit marmeren beeld, ‘de Onderwerping’ voorstellende, en dat medaillon, beiden van Tuerlinckx, prijkten op de Brusselsche Tentoonstelling van 1845. In genoemde kerk treft men van denzelfden meester eene grafstede aan, der nagedachtenis van pastor Willaert gewijd. Reeds stond Jozef Tuerlinckx in de kunstwereld als een uitmuntend beeldhouwer bekend. Mechelen echter zou zijnen naam voor eeuwig vestigen: Nog had zijne moederstad den tol van erkentenis niet voldaan, welken zij schuldig was aan Margaretha van Oostenrijk, ‘die gedurende haar drij-en-twintig jarig verblijf te midden harer inwoners, de stad met nuttige instellingen begiftigde, haar verrijkte door de weelde van haar hof, de aanmoediging van kunsten, nijverheid en koophandel,’ en andere bronnen zedelijker en stoffelijker welvaart. Tuerlinckx, wien het stadsbestuur de uitvoering van een standbeeld toevertrouwde, kweet zich eervol van zijne taak. Op 2 Juli 1849 werd het onthuld in de tegenwoordigheid van Leopold I, der koninklijke familie en eener geestdriftige menigte, uit alle gouwen des lands derwaarts heen gestroomd. Een jaar later tot leeraar van Boetseering, Ontleedkunde en Kunstgeschiedenis bij de Academie aangesteld, bleef onze kunstenaar er tot het einde zijns levens onafgebroken werkzaam. Het veelzijdige talent van onzen beeldhouwer verwierf hem den 8 September 1865, het ridderkruis der Leopoldsorde. Aan de Tentoonstellingen nam Tuerlinckx insgelijks een werkdadig deel. Nog leerling der Academie zijnde, stelde hij, in 1825, te Mechelen reeds eene zijner teekeningen ten toon. Ditzelfde jaar werd hij met een tweeden prijs in gemeld gesticht bekroond. In 1834 zag men op de Tentoonstelling zijner geboortestad, eene Madona, en een | |
[pagina 311]
| |
plaasteren borstbeeld; - in 1835 een paar figuren in gebakken aarde, Democrite en Heraclite voorstellende, en verder Esculaap in plaaster; - dit laatste andermaal in 1836, en in 1860 het marmeren borstbeeld van Dodoens en eene plaasteren groep. Een Ecce-Homo, het borstbeeld van paus Gregorius XVI, een Hazewind, de twee hooger gemelde stukken voor het Grafteeken-Sturm, allen in marmer, prijkten in de zalen der Expositie van Brussel in 1854. Naar die van 1854, in de hoofdstad, zond hij nog een' H. Cornelius, beeld in plaaster, door den baron van Wijckerslooth in marmer besteld voor de kerk van Schalwijck (Holland). Op de Wereldtentoonstelling van Parijs (1855) bewonderde men Giotto en het model van Margaretka's standbeeld; te Antwerpen in 1861 eene marmeren groep de HH. Anna en Maria voorstellende, enz., enz. Om de lijst van Tuerlincx' werken zooveel mogelijk te volledigen, noemen wij nog: den Grafzuil der familie P.J. Hanicq, den Kruisweg in St-Janskerk te Mechelen, de eikenhouten Communiebank en het preêkgestoelte te Temsche, eene groep in hout te Stekene, enz. Herinneren wij, alvorens dit bondig overzicht te sluiten, aan de vaderlandslievende gevoelens die onzen Tuerlinckx te allen tijde bezielden. Verre van zijn' geboortegrond verwijderd, dacht hij toch immer aan de geliefde vaderstad, aan het gesticht waar hij zijne eerste kunstopvoeding had genoten. Uit Rome zond hij aan de Academie het model van zijn' Giotto, en hij bewerkte er het model van het standbeeld, dat wij thans op de Groote markt van Mechelen bewonderen. Den 12 September 1857 bood hij der Stadsregeering de verzameling muziekstukken aan, door zijnen oudsten broeder geschreven. Het was nogmaals de genegenheid welke hij zijner geboorteplaats toedroeg, die hem aandreef (5 Oct. 1868) aan het Museüm het portret zijns vaders te schenken door den Antwerpenaar Verhulst. en het zijne, te Rome geschilderd door Portaels van Vilvoorde. | |
[pagina 312]
| |
Het was den 6 Februari 1873, na een smartelijke ziekbed van vier volle weken, dat de talentvolle man het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, vrouw en kinderen voor alle erfgoed een onbevlekten naam nalatende. Der stad Mechelen was een harer verdienstrijkste zonen ontvallen - der Kunst een harer ijverigste beoefenaars! In treffende redevoeringen werd Tuerlinckx als kunstenaar en professor eervol herdacht. Met het doel aan zijne nagedachtenis eene graftombe opterichten hebben zijne leerlingen en oudleerlingen eene Tombola-Tentoonstelling geopend. Van stadswege is hun reeds den daartoe noodigen grond geschonken. Die eerezuil zal de dankbaarheid zijner tijdgenooten, zijne werken zullen zijnen naam aan den nazaat overleveren!
Mechelen. W. Van Camp. |
|