den 12n Februari 1795 te Dordrecht het levenslicht - valt hij, als leerling van den Franschen schilder Guérin, bij wien ook Delacroix gedeeltelijk zijne opleiding genoot, geheel tot die buitenlandsche school. Van daar dat ik hem ook thans vermeld.
Zijne door de photographie alom verspreide stukken ‘Margaretha aan 't Spinnewiel’, Margaretha in de kerh’ en ‘Faust en Margaretha’, maken op het doek een meer vreemdsoortigen dan wegslependen indruk. Wat toch is het geval? - Photographie en graveerkunst hebben ons Scheffer's opvatting der type van Goethe's helden doen bewonderen; zijne doeken ons over zijn tint en kleur, zijn behandeling van licht en bruin doende oordeelen, bevredigen ons in dat opzicht weinig. Er is iets zeer flets in zijne kleur en iets geelbleeks in zijne tinten; van levendig, helder koloriet geen sprake. Deze stijl van bijna gansche verwaarloozing van tint en kleur, van licht en schaduw, en uitsluitenden toeleg op teekening, dagteekent van Scheffer's tweede tijdperk. De eerste Margaretha - want Scheffer schilderde er verscheidene - uit zijn eerste tijdperk muntte integendeel meer door kleur dan door teekening uit. Voor wie, gelijk ik, geene schilderijen van den meester naar zijne eerste wijze van bewerking zagen, is zijn tweede manier, ik herhaal het, meer vreemdsoortiger dan wegslepend.
Van Delaroche zijnde bekende stukken ‘Les Enfants d'Edouard’ en ‘Moïse exposé sur le Nil’ aanwezig. Terstond wordt men bij de beschouwing dier doeken aan Theophiel Gautier's volkomen gerechtvaardigde uitspraak over dezen meester herinnerd: ‘Il a mis le drame dans la peinture’, zegt Gautier; ‘chacun de ses tableaux est un cinquième acte de mélodrame ou de tragédie, au bas duquel on pourrait écrire comme indication finale: ‘La toile tombe’. Gautier zocht daarom minder 's mans talent in de zuivere teekening, de harmonie van kleur en de kracht van toets dan wel in zijne bekwaamheid in 't groepeeren der figuren en de behendige wijze waarop hij ze tot verhooging van het dramatisch effect weet zaam te brengen.
Wat het tooneelmatig effekt betreft, ook Gallait heeft daarvan in zijn ‘L'Oubli des Douleurs’ partij getrokken. De stand van den muzikant, de liggende houding van het meisje, de heuvelachtige achtergrond, alles is in de eerste plaats daarop berekend. Zijn ‘Frans I bij het Sterfbed van Leonardo da Vinci’ is zonder eenig theatraal effekt en toch zoowel wat teekening als koloriet betreft voortreffelijk.
Nic. De Keyser is hier door zijn doek: ‘La derniére pensée de Weber’ vertegenwoordigd, een woest romantisch stuk, dat bij al zijne fantastische opvatting en mystiek lichteffekt meer vreemd dan schoon is.
V. Lagye heeft er een historisch stuk ‘Eene Bruid uit de XVde eeuw’ dat zeer verdienstelijk geteekend is; Van Lerius eindelijk, die zich, helaas! in den laatsten tijd alleen op de afbeelding van ziekelijk romantische vrouwenfiguren schijnt toe te leggen, doet ons hier een allerinnemendst meisje uit Dalecarlië aanschouwen.