Door de Notenleer leert men de eerste grondbeginselen over de techniek der muziek; - zooals wij hooger betoogden, ontwikkelt men door de Choralen in geest en hart eene artistieke v eredeling van gedachte en gevoel, welke later door geene middelen uitte roeien is, - terwijl door de Volksliederen het volk van jongs af met de uitingen van zijn eigen' geest, zijn eigene natuur wordt bekend gemaakt. Overal moeten dus insgelijks de oude en nieuwere Volksliederen, naast de Choralen en de Kunstgezangen onzen Vlamingen aangeleerd worden.
- De oude Volksliederen, die ons den geest, het eigenaardig karakter, het streven onzer voorvaderen leeren kennen en waardeeren, zijn als schildwachten tegen die lage, meest van allen geest ontblootte liedekens, die het volk op vergaderingen en feestelijkheden en op de straten zingt en in den zedelijken huiskring zoo onbedacht laat binnendringen.
Door een dergelijke opvoeding moet het volk tot het volle bewustzijn van zijn zelfstandigheid geroepen worden; het moet zich zelven leeren kennen en doorgronden door dàtgene zelfs te ontleden wat het soms onbewust in zijne eerste ontboezemingen heeft gelegd.
Welnu, deze drie middelen van opvoeding worden niet als grondsteen der opvoeding in onze gestichten voor muziekaal onderricht opgelegd. Ook in onze lagere en middelbare scholen wordt dit vooralsnog niet als vasten stelregel toegepast. - En wàt is de uitslag van deze in schijn kleine verwaarloozing? Dat al onze muziekers evenals ons publiek geen algemeen vertrekpunthebbende, ook latertijds geen vereenigend punt vinden, geenen band gevoelen welke allen in éénen nationalen familiekring omsluit. Vandaar dat dus ook de vaderlandsche kunst zich hier onmogelijk in volle kracht en luister kan ontwikkelen, en wij, Belgische Componisten, zangers virtuozen, wij Belgisch publiek, Belgisch volk, wij staan tegenover elkaar als vreemdelingen, en we vragen ons met een zeker recht af, wat al dat schrijven en wrijven over 't Nationaal princiep toch wel beteekenen mag!