De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijEene nieuwe vacantiereis
| |
[pagina 176]
| |
ook in andere ‘fiords’ waar ik niet in geweest ben en langs de kust nu en dan, alhoewel zeldzamer. Toch varen wij voort tusschen de rotsen en zien niets dan rotsen, begroeid en niet begroeid, soms groen tot den top, soms uren verre grauwe klompen zonder graszode. - Zóó kan men op plaatsen komen die buitengewoon leelijk schijnen; maar als men wat hooger stijgt en een punt kiest waar men een uitgebreid uitzicht heeft, waardoor de rotsengedaante, de donkere kleur der zee, de klaarheid der lucht, hunne macht krijgen, dan kan de voorstelling van het oneindige over het uitgestrekt wilde land zweven en dàn is het schoon. Zoo is bij voorbeeld Hammerfest. Zoodra men van de kleine, hier en daar van aarden hutten samengeknede traanstad, op den ‘zalen’ komt, eene kleine rots daarachter - ligt de stad rein en ordentlijk rond de baai gebogen. Hare buitengewone werkzaamheid speelt over fiord en strand, in vaartuigen groot en klein, vischdroogerijen, traankokerijen, Finsche booten en stoombooten. In den verscheidene mijlen grooten vijver, die de zee hier schijnt te wezen, - ingesperd tusschen grauwe rotsen waarachter sneeuwbergen blinken, - komt een rotseneiland te voorschijn en springt een lachend voorgebergte vooruit. Door de klaarheid der lucht krijgt de plompe natuur eenen vriendelijken toon, en de menschelijke bedrijvigheid daardoor ingelijst, maakt een diepen indruk. Dat is de Noordelijkste stad der wereld onderden 71-breedtegraad. Elk Noorweegsch landschap schijnt mij in vergelijking mot de Deensche weinig bevalligs aan te bieden in het bij wezen,dit is te zeggen van op de plaats waar men staat, maar van des te oneindiger schoonheid in het verschiet. Verder schijnt mij de Noordsche natuur boeiend te worden door hare eigenaardigheid en dit vooral op de kusten, naarmate men verder in het Noorden komt. Maar om deze eigenschap recht te kunnen waardeeren is het noodig dat de geest geschikt zij tot het waarnemen van het leven der menschen, der vogels en der visschen die men hier ontmoet. Men zal langs geheel Noorwegen's kust niet zooveel verschil aantroffen in gezichtvormen, spraak, wezen en kleederdracht als in de | |
[pagina 177]
| |
verscheidene bootgedaanten die ons te gemoet stevenen. De Noordlandersboot met zijnen eigenaardigen bouw schijnt voor den langreizende iets geheel nieuws en naar mijn oordeel de schoonste in het land, doel matig ingericht voor de groote afstanden aldaar, namelijk als snelzeiler, daarenboven goed voor de vischvangst daar hij gemakkelijk te keeren en te sturen is. Zijne gedaante is te gelijk sterk on sierlijk, en het volk zelf shijnt mij iets van die hoedanigheden te bezitten. Men heeft den Noordlander traag genoemd en dit zal hij nog lang schij nen: hij is namelijk wantrouwend. Een meer verwaarloosd, meer uitgeplunderd en in vergetenheid gelaten volk heeft het Noorden tot onlangs niet gehad. Het is ontroerend te hooren spreken over ambtenaren en verordeningen in den Deenschen tijd, over de bedriegerijen der Bergensche kooplieden en der hedendaagsche landhandelaren. In Noordland en Finmark had een zoo overheerschend plunderingstelsel eene werkelijke bescherming gevonden, dat Peter Dass dik wijls in zijn ‘Nordlands Trompet’Ga naar voetnoot(1) schilderingen geeft van afpersingen en uitbuiterijen, die hij zelf niet gewaar wordt. Maar de Noordlander, des lands eerste visscher, zijn moedigste en vlijtigste zeeman. is niet traag... Zie hem in de boot! - Ieder moot in zijn vak beoordeeld worden! - Niet alleen is hij een krachtige roeier, een vlugge losser, maar zijne bewegingen als hij het zeil ophijscht of bij het ander scheepwerk zijn méer dan vlug, ze zijn zwierig en schoon. Spreek met hem! wat heeft hij niet gelezen en overdacht, hoe gemakkelijk volgt hij uwe gedachten niet als gij vertelt. Zeker is hij voor het oogenblik wat veel in politieke tinnegieterij gedompeld, doch daar kan men zich niet over verwonderen als men zijn verleden kent; men moet zelfs God danken dat de Noordlander zoo gemakkelijk van het ‘geregeerd worden’ tot het ‘zelf regeeren’ overgaat, als verwarmde hij in hetzelfde nest eenige vreemde eieren die onder het broeien zouden bederven en die hij daarom de eerste is om uit te werpen. Daarbij zal hij ook geholpen worden door zijn | |
[pagina 178]
| |
ambtenarenkorps dat in het algemeen nu het tegenovergestelde is van het oude. De hedendaagsche ambtenaren zijn meest allen jonge lieden die zich met lijf en ziel bij het volk aansluiten. Deze streek heeft dit in zich dat zij degenen, die er komen wonen bekoort: de ambtenaren die er vandaan komen spreken altijd daarna van hun verblijf in het Noorden als van hunnen schoonsten leeftijd. Eensgezind met het volk zullen de ambtenaren weldra zijn vertrouwen verworven hebben; menige onder hen bezitten dit reeds. De taaie natuurkracht in het volk zelf, die de ellende der eeuw doorgestaan heeft, verhardt als zij was door de aanraking met de zee en het lotspel met leven en goed tegenover welke die plagerijen schier belachelijke beuzelingen werden, - deze beproefde natuurkracht zal nu, met de bescherming van den storthing, wiens troetelkinderen Noordland en Finmark geworden zijn, eene schoone toekomst te gemoet gaan. (Wordt voortgezet.) M.L. Van Aelbroeck. |
|