De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijOnze Nationale Festivals.
| |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
Dat de Nationalestrekking aan de uitvoering van nationale werken hoogst voordeelig is, spreekt van zelf: zij verrijkt door haren invloed het land met eene eigene origineele kunst. Daarom verwerpt zij echter in geenen deele de studie en uitvoering der werken van vreemde meesters; doch die studie en uitvoering zijn de nevenzaak, en niet het hoofdoel. De Cosmopolitische strekking oefent een bijna gansch tegenovergestelden in vloed uit. Haar bijzonder doel schijnt integendeel de uitvoering en studie van uitheemsche werken te wezen, met verwaarloozing van alles wat aan eene echtnationale kunstont wikkeling gunstig zou kunnen zijn. Bij zulken toestand moet de inrichting der groote Nationale Muziekfeesten of Festivals onvermijdelijk op zekere moeielijkheden en zelfs tegenkantingen stooten, - en wel zoo lang tot men bepaald zal hebben aangenomen: De muziekfeesten moeten strekken vooral tot het opluisteren van eigen vaderlandsche gewrochten en die uitvoeringen worden op het echt nationaal princiep gevestigd. Die Nationale Muziekfeesten kunnen elk jaar in eene der hoofdsteden van elke Provincie plaats hebben. Zelfs zouden er jaarlijks twee kunnen gegeven worden; want in de veronderstelling dat ten minste vijf of zes provinciale hoofdsteden die Festivals beurtelings ten hunnent zouden werkstellig maken, ware voor elke stad de tijdruimte tusschen het éene muziekfeest en het andere (dus zes jaren) toch te groot. Trouwens, niet meer dan drie of hoogstens vier jaren zouden er mogen verloopen vóór elke dier steden daartoe weêr aan de beurt kome. Dergelijke Feesten zijn grootsche bevestigingen van den eigenaardigen muziekgeest eens volks. Daar versmelten zich alle harten in een krachtigen hymnus, vol begeestering en vaderlandsliefde! Dààr ontsluiert zich de nationaliteit in al hare volheid en verscheidenheid, in gansch heur ideaal wezen. Dàt karakter althans hebben de Festivals in Duitschland en dààr ze wezentlijk wat ze zijn moeten: grootsch en verheven. Wil dit zeggen dat wij daarom van het eerste oogenblik af ons op de hoogte der Duitschers moeten verheffen? | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
Natuurlijk niet. Aan alles moet een begin wezen. Vóór ongeveer eene halve eeuw heeft men bij onze Germaansche broeders op zeer eenvoudige wijze met die Nationale muziekfeesten aanvang gemaakt. Langzamerhand dus hebben die zich onder den invloed van het nationaal princiep ontwikkeld en zijn op onze dagen in bezit van groote orkesten, volledige en talrijke kooren, prachtige zalen, voortreffelijke orgels, enz., enz. Elke onzer voornaamste steden zou alzoo dienen hare nationale Muziekfeesten volgens hare krachten en midde en in te richten. - De inrichting zal wortel schieten en na verloop eeniger jaren zullen wij alreeds de plant zien krachtig opgroeien, weeldrig bloeien en eindelijk de sappigste vruchten voor onze kunstbeweging afwerpen. Om het nationaal doel bij onze Festivals gansch te bereiken, kunnen deze hunne werking niet uitsluitelijk binnen de muren eener stad beperken: Die kunstplechtigheden moeten voor een gansch land muziekaal-beschavend wezen, en daarom is er eene wijze van inrichting vast te stellen, die deze voorwaarde vervullen zou. Allereerst zij gezegd dat, in grondbegin, die Festivals eene vrije nationale instelling zouden wezen, als echte uitdrukking van den vrijen volksgeest. Aanvankelijk zou nogtans hier te lande de financieele tusschenkomst van Staat, Stad en Provincie onontbeerlijk wezen. Men zou er echter naar streven om die festivals later op eigen kosten, zonder officieele ondersteuning te doen plaats grijpen. In den laatston tijd is er veel over deze hoogbelangrijke zaak reeds geschreven geworden. Wat mij betreft, ik meen niet beter te kunnen doen dan in onzen Kunstbode kortbondig een plan tot verwezenlijking dier muziekfeesten uiteen te zetten, en dit wel onder vorm van voorstel:
| |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
Mits de hier aangehaalde punten in acht te nemen zou de inrichting der nationale Festivals op goeden voet mogelijk wezen. Ik wil er nog bijvoegen dat de kwestie der muzikale beschaving onzes lands dòor en mèt die Festivals bovenal moet op den voorgrond gebracht worden. In de verondestelling dat het de bestuurders der conservatoriums en Muziekscholen zou ten deele vallen die feesten te besturen, ziehier wat er alsdan zou dienen te gebeuren. Elke bestuurder zou zich in betrekking stellen: 1o met de bijzonderste zangmaatschappijen zijner stad en provincie en zich vaste rekenschap over de artistieke krachten of middelen geven. Die betrekkingen zouden eene beweging buiten het midden van elk der provinciale muziek-instituten tot stand kunnen brengen. Men zou in de provincie zelf concerten inrichten alwaar nationale en vreemde klassieke werken zouden in | |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
uitgevoerd worden. Die concerten zouden ingericht wezen door de zorgen ofwel van de bestuurders der lagere muziekscholen, ofwel door de eene of andere maatschappij, behoorende tot de bijzonderste stad of gemeente der provincie. Die bestuurder of wel die maatschappij zouden de krachten hunner stad en die hunner omliggende gemeenten te zamen brengen, alsdan een nationalen feestkring vormen en zich bij de hoofdstad der Provincie aansluiten. Jaarlijks zouden die bijzondere provinciale kringen concerten geven en dan van het Staatsbestuur eene toelage kunnen bekomen, mits zich met den Bestuurder van hun provinciaal-nationaal feest te verstaan over den keus en het uitvoeren der werken, welke naderhand bij de groote Festivals zouden vertolkt worden - en zich natuurlijk te verbinden die feesten werkdadig bij te wonen. Voor wat nu de talen der uitvoeringen betreft: ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ Zonder uitsluiting der vreemde componisten, wiens werken te dien einde zonder moeite in het Nederlandsch vertaald kunnen worden. Dat men bij de Waalsche uitvoeringen Fransch en Italiaansch zinge, niets beter: die talen zijn gelijkstammig, zoowel als bij ons, Vlamingen, b.v. Duitsch en Nederlandsch. Voor wat het samenstellen der programma's betreft, is het onontbeerlijk dat de twee derden daarvan uit nationale werken bestaan. Deze verhouding hoeft daarom echter juist niet altoos een vaste regel te blijven. Alzoo zou men, bij uitzondering, waar het de uitvoering van een kolossaal muziek werk geldt, dat tot eene andere school behoort, daartoe toch wel eens de helft van 't programma kunnen toestaan. - Ik weet wel dat, volgens het Duitsche stelsel, het volledig ideaal dier Nationale Festivals ook hier te lande zijn zou: daarop niets dan werken van Belgische - d.i. wederzijds Waalsche en Vlaamsche - meesters ten gehoore te brengen. Doch wij, Vlamingen, hebben een plicht van gastvrijheid in | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
acht te nemen tegenover onze Waalsche, Noordnederlandsche, Duitsche broeders, enz. Uitsluitelijk stukken van inlandschen oorsprong uitvoeren zou niet strooken met den algemeenen verbroederingsgeest, die ons bezielt. Door de tegenstrevers van mijn Festival- stelsel werd mij soms de opmerking gemaakt dat mijn voorstel ‘in Vlaanderen Vlaamsch, en bij de Walen Fransch’ eene soort van scheiding, ja tegenover de ‘Waalsche broeders’ een soort van ostracismus zou voor gevolg hebben. Eene hersenschimmige vrees voorwaar! Vooreerst zijn onze Vlamingen meer of min het Fransch machtig, hetgeen hun dus de deelneming aan de waalsche Festivals mogelijk maakt; wat de Walen betreft, zij ook beginnen meer en meer de noodzakelijkheid in te zien onze taal aan te leeren. Ten anderen, mochten onze zuiderkunstgenooten in onze vlaamsche festivals wenschen op te treden, dan zouden zij zich wel opzichtens hunne ‘frères flamands’ dezelfde moeite geven. Dat ware alzoo de toepassing mijner reeds vroeger vooruitgezette thesis over het nationalism in onze Belgische kunst: ‘Geene versmelting tusschen de twee stammen, maar wel hartelijke verbroedering’ - En ja, om nog méér te zeggen: moge aldus de kwestie eens algemeen opgevat en dergelijk plan internationaal worden in pratijk gebracht, zoo zouden onze Festivals, even als die der Noorderbroeders, Duitschers, Scandinaven, enz. eens de grootsche beteekenis van Stamfestivals erlangen.Ga naar voetnoot(1) Ziedaar dus in vlugge trekken mijne zienswijze aangaande de zoo gewichtige Festival-kwestie. Aan diegenen mijner lezers welke zich over dit onderwerp nog nader wenschen in te lichten, raad ik de lezing aan mijner twee onlangs aan het Belgisch Staatsbestuur gezonden vlugschriftenGa naar voetnoot(2). Daardoor zalmen zich volkemen rekenschap kunnen geven van het gevaar waarmede het centraliseerend projekt-Samuel onze Vlaamsche Toonkunst had bedreigd. |
|