Een weinig esthetiek.
Een verwijt, dat sommigen onzer kunstenaars reeds dikwijls en niet ten onrechte, voorwaar! werd toegestuurd, is, dat zij niet genoeg denken, dat ze bij het kiezen en opvatten hunner onderwerpen vrij lichtzinnig te werk gaan en bijna uitsluitelijk aan de stoffelijke uitvoering hunne zorg wijden. Een tafereel, welk ik op eene der laatste tentoonstellingen, in den Antwerpschen Cercle Artistique, zag, dwong mij nogmaals de bekentenis af, dat het verwijt in de meeste gevallen zeer gegrond is.
Het bedoelde tafereel was getiteld: ‘Asschewoensdag.’ Het stelde een' kerel voor, die, in een vrouwencostuum gehuld, in den vroegen morgen van dien dag, na gansch een' nacht gemeene uitspatting, ik hoef niet te zeggen in welken toestand, waggelend huiswaarts strompelt.
***
Dat een dergelijk onderwerp, alles behalve esthetisch, derhalve niet zeer geschikt is, om het behagen te wekken, welk men van elk kunstwerk, van welken aard, eischen kan, spreekt van zelf. Behagen wekken was dan ook, zegden de vrienden des schilders, bij het vervaardigen van ‘Asschewoensdag,’ zijne bedoeling niet. Hij had, heette het, enkel eene les willen geven; hij had wîllen verzedelijken, en was daarin, volgens het oordeel dier vrienden, bijzonder wel geslaagd. Het zij zoo. Alleen vroeg ik mij af, of zulks in een schilderstuk genoeg is en of zedeles dan noodzakelijk zoo afzichtelijk, ik ging haast zeggen zoo walgelijk, moest wezen; of hij integendeel zijn doel niet beter zoude bereikt hebben, met wat minder hard, maar juister te treffen; of hij eindelijk niet verstandiger zoude gehandeld hebben met de les, volgens de de eischen der esthetiek, wat aantrekkelijker in te kleeden.