Brieven uit Noord-Nederland.
II.
E.J. Potgieter.
Den Haag, 5 Februari 1875.
In Everhard Joannes Potgieter, wiens verscheiden op zes-en-zestigjarigen ouderdom den 3 Februari jl. plaats vond, verliest de Nederlandsche Letterkunde een harer degelijkste en kunstrijkste beoefenaren, het Nederlandsche volk een zijner groote mannen.
Den 27 Juni 1808 te Zwolle geboren, vestigde hij zich, na eenige jaren in Antwerpen op een handelskantoor werkzaam te zijn geweest, in 1833 voor goed te Amsterdam, waar hij eene plaats onder den handelsstand heeft bekleed, en hij tot zijn dood verbleef. Zijne letterkundige nalatenschap is, wat hoeveelheid aangaat, niet groot; naar het gehalte daarentegen mag zij een edel kapitaal heeten, dat duurzame en rijke vruchten voor de Nederlandsche kunst zal blijven afwerpen.
Eenige bijdragen in tijdschriften en jaarboekjes uitgezonderd, zijn van hem bekend een deel novellen, opstellen en schetsen, onder den titel van Proza verschenen, en twee deelen Poëzij, waarvan het laatste nauwelijks eenige weken geleden het licht zag, eene beschrijving van eene in 1831 naar Zweden ondernomen reis en de biographie van zijnen vriend en medestichter van ‘de Gids’ Bakhuizen van den Brink.
De richting waarin Potgieter zich voortbewoog was eene bij uitstek artistieke. Te recht is daarom van bem gezegd:’ Hem hinderde niet het eigenaardige in den mensch; maar een slecht gebouwde volzin, een manke vergelijking, een wansmakelijk woord, een onesthetische toespeling maakte 't hem onmogeliik zijne deur te openen, voor den schuldige.’ - evenzeer als: ‘Alles, ook de kleinste bijdrage in een verzameling van proza en poëzie, is met zorg, met buitengewone zorg bewerkt. Er kwam niets uit zijne handen wat niet zóo goed was als hij 't zich had voorgesteld.’
De slotsom is licht op te maken; Met zijne volle kunstenaarsnatuur, ontwikkeld door eene diepzinnige studie van onze historie en het klas-