De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijNederlansch tooneel.
| |
[pagina 86]
| |
van een' horlogiemaker’ te zien, een comedie-blijspel van Mme E. de Girardin, dat als bewerking een weinig verouderd, maar toch lief van inhoud is. De benificiant werd met een kostbaar geschenk vereerd. De hoer Van Doeselaer is overigens een ijvervol - en wanneer hij in zijn vak blijft - zeker niet onverdienstelijk tooneelist. Acht dagen later had in onzen Nederlandschen Schouwburg een nog feestelijkere plechtigheid plaats: het 25jarig Jubelfeest van een onzer meestbegaafde en meestgevierde artisten, wij bedoelen M. Jos. Dierckx. Vooreerst moeten wij den Jubilarisbeneficiant van harte geluk wenschen over de keuze zijner stukken. In plaats van een bombastig spektakelstuk, speelde men dien avond ‘De Fiammina’, een allerfijnst tooneelspel, waarin Mej. Beersmaans met onovertrefbaar talent de titelrol vervulde. Ook de heeren Driessens en Lemmens (een jong akteur die blijken van voortgang geeft) hadden er zeer sympatieke rollen in. Die van den beneficiant was van ondergeschikt belang, een bewijs te meer dat hij de Fiammina om de waarde van het stuk, en niet uit eigenbelang had gekozen. Hij was daarom niette min de gevierde held van het feest. Is het noodig te zeggen dat den Jubilaris, onder de geestdriftigste toejuichingen, bloemtuilen, lauwerkronen en prachtgeschenken, zoo van wege het publiek als vant| wege zijne kunstbroeders werden aangeboden? Neen, melden wij liever dat in een gelegenheidsvers, door Mej. Beersmans treffend voorgedragen, heer Dierckx eene zoo schitterende als welverdiende hulde werd gebracht. Het nastukje was ‘Ik ben Vader’, een blij- of liever kluchtspel van Dodd. In zake van nieuw opgevoerde stukken ontmoeten we verder niets dan Van de Sande's bekend operetje ‘Hoe schoon is de Natuur!’ en eene door M.M. Van Kuyck en Van den Acker vervaardigde cantate, die met het Vaderlandsche zangspel ‘Maria van Burgondiè’ de feestvoorstelling uitmaakte, ter gelegenheid der echtverbintenis van H.K.H. Prinses Louiza. ‘De Verborgen Hand’ en ‘Arbeid adelt’ werden met innig genoegen terug gezien. De liefhebbers van keurige drama- | |
[pagina 87]
| |
tische werken zullen het Bestuur voor die heropvoering dank weten. Trouwens beide behooren tot dat soort van vertalingen die op elk beschaafd tooneel burgerrecht verdienen. Maar wat te zeggen van akeligheden als ‘De Kinderroofster’ en ‘Dertig jaren of het leven van een' Dobbelaar?!...’ Zeker kan ook als Kinderroofster Mej. Beersmans zich doen gelden; doch wij zijn het althans in dit oogpunt eens met de Rotterdamsche Courant, die onlangs over onze eerste tooneeliste met uitbundigen lof uitweidend, tevens zijn spijt uitdrukte, haar aan dergelijke spektakelstukken heur talent te zien verslijten. Wat wij echter, in 't belang der waarheid, niet zonder protest kunnen laten voorbijgaan is de benaming van ‘armzalig troepje’ waarmeê bedoelde recensent de overige leden van ons verdienstelijk gezelschap meent te moeten bestempelen! Zulk oordeel is alles behalve rechtvaardig. Buiten den troep van Albrecht en Van Ollefen (die sedert de splitsing van verleden jaar toch al veel verzwakt is) zou de Rotterdammer misschien in gansch Nederland geen tooneelgezelschap kunnen aanwijzen, dat, als degelijkheid, met dat ‘armzalig troepje’ van Antwerpen de vergelijking kan doorstaan. Doch, juist om die reden zien wij onze tooneelisten ongaarne in stukken als de twee laatstgenoemde optreden. Dat men ten behoeve der kas al eens een effektstuk spele, - goed. Doch is het dan niet mogelijk in dat genre een betere keuze te doen? ‘Dobbelaar’ en ‘Kinderroofster’ toch zijn ‘draken’ in den ergsten zin van 't woord. En zeggen dat zeker publiek in zulke onhebbelijkheden smaak vinden kan!.. ‘Waarlijk, zooals wij onlangs zeer juist zagen aangemerkt, indien het schavot nog in ons midden werd opgericht, men zou er nog duizenden zien heenstroomen om het schouwspel te genieten! Maar even weinig als de menigte, die vroeger zich op de daken verdrong en de straten vulde om iemand aan den lijve te zien straffen, iets bewijst voor het aesthetische van de doodstraf, bewijst de talrijke opkomst van het publiek in onzen tijd bij spektakelstuk en melodrama, iets voor zijn waardeering van de dramatische kunst. Den een is het om een tijdkorting, den andere om vermaak, den derde om zenuwschokken en hevige aandoeningen te doen, - om kunstgenot komen ze 't minst.’ A.J. Cosyn. | |
[pagina 88]
| |
Gent.13 Februari. 1875. Sedert mijne laatste correspondencie zijn er niet minder dan twintig nieuwe - ik bedoel dit jaar nog niet vertoonde - stukken opgevoerd, waaronder verscheidene van 4 of 5 bedrijven. Eene der keurigste vertooningen was die van ‘Froufrou’ met Mej. Heilbron als Gilberte. In eene rol optreden, die tot de beste van de uitstekende Mej. Beersmans behoort, was voor Mej. Heilbron zeker nog al gewaagd. De proef is echter schitterend gelukt. Haar bijval was groot en ten volle verdiend. - ‘De kinderen van Edward IV’ van Delavigne, ‘Be Afgrond’ van Dickens en ‘Latude’ zijn drie oude kennissen, die het Gentsch publiek met voldoening terug zag. Eene goede nota voor onze artisten, die tot hiertoe allen voor hunne beneficievoorstelling oorspronkelijke stukken hebben gekozen. Mevr. Apers nam daarvan het initiatief: zij speelde ‘Everard en Suzanna’ een eerste werk van Van Peene, dat, ofschoon wat verouderd van genre. toch nogal goed voldeed. Jammer dat er zoo weinig publiek was! Mevr. Apers had stellig recht op eene meer talrijke opkomst: 't is een verdienstelijke actrice, die veel ijver aan den dag legt. Met Wannyn's beneficie was 't beter gesteld. Nog nooit misschien was Minard's schouwburg zóó proppensvol. En geen wonder: Wannyn is een gentsche jongen, en dat hij hier vele vrienden telt bewijzen de vele bloemtuilen, en een diamanten ring als geschenk der abonnenten. Men speelde dien avond voor de eerste maal de te Brussel bekroonde comedie ‘Vriend Kobus’Ga naar voetnoot(1) De welvoeglijkheid laat mij niet toe over mijn eigen werk spreken. Alleen mag ik mijne voldoening uitdrukken over de vertolking. M. Beems (de hoofdrol), ondanks zijn hollandschen tongval, was een type van een Vlaamschen werkman, en de kleine Mej. Margrietje Fauconnier was een verrukkelijk Belleken. De overige artisten: Mevrouwen De Terre en Apers, de heeren Wannyn, V.d. Kieboom en Rans speelden zeer gewetensvol. Een paar weken later werd, ten voordeele van M.V. d. Kieboom het ander bekroond stuk uit den Brusselschen prijskamp ‘Typen’ van Block opgevoerd. Insgelijks talrijk publiek en veel bijval. In de rubriek ‘Boekbeoordeeling’ wordt, meen ik, over dit stuk gesproken, ik mag mij dus bij eene over 't algemeen gunstige melding van die opvoering bepalen. Nog andere oorspronkelijke stukken werden gespeeld, o.a. twee nieuwe: ‘Koekeloerekoe!’ van Valckenaere, dat volgens mij niet zoo goed gelukt is als zijn ‘Pompier en Rifleman’ en ‘Het gesticht van Dr Danckaert’ van Van Eyck, waarin veel goeds is, maar dat voor een blijspel wel wat te veel ‘philosofeert.’ Van de Sande's ‘Jenever’ verwierf meer succès dan vroeger zijn ‘Kermisklok-Doodklok!’ | |
[pagina 89]
| |
Een kleine vraag aan ons Bestuur: Waarom, als oorspronkelijk stukken bijval hebben, schijnen die zoo moeilijk een tweede opvoering te krijgen? Heden zondag avond, eene ‘reprise’ van ‘Marie-Antoinetten’ door P. Geiregat, en dinsdag ter beneficie van M. Beems, de ‘Lena’ van Delcroix. Vriend Emiel. |
|