De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
Eene nieuwe vacantiereisGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 79]
| |
Hollanders. Tegen één voor zijn vermaak reizenden Noorweger komen er tien à twintig vrecmdelingen. De Engelschen hebben al de beste zalmvischerijen en jachten aldaar gekocht of gehuurd. De oude duitsche schilder Preller, die in zijnen tijd in de Noordlanden studiën maakte voor zijne historische landschappen, - ik zag juist bij hem een mythologisch tooneel dat in die natuur geplaatst was - zegde mij: ‘Hij die Zee en Lucht en Aarde in strijd, en den Mensch in strijd met alle die wil zien, moet die streek bezoeken.’ Een plezierreiziger wenscht misschien niet dit te zien, omdat het hem gemakkelijk zou kunnen ontgaan, maar in tegenwoordigheid van deze rotsge, daanten en met de ophelderingen die de natuur altoos geven zal, kan hij zich dit verbeelden en van het volk zelven ter plaatse volledigc uitleggingen daarover bekomen. Ik maak hiervan melding, omdat het verhaal van den Noordlander over zijne natuur en zijn bedrijf tot het beste van mijne reis behoort; zijne verbeeldingskracht, ontwikkeld door gevaar en eenzaamheid, is als met de natuur zelve verwantschapt. Een duitsche wereldreiziger, Alexander von Ziegler, was de eerste die mijn lust om deze streek te zien opwekte. Hij noemde drie plaatsen in de wereld, die hij elke in haar slach de indrukwekkendste noemde welke hij gezien had, en ééne daarvan was Noordland met Finmarken. De reize daarheen kan best zóó geschikt worden dat men op de heen- of terugreize over land naar Namsos gaat of daar vandaan komt; misschien is het best den weg volgenderwijze te verdeelen: op de heenreize over land naar Drontheim en in het terugkomen over land van Namsos naar Drontheim en van daar weer met de stoomboot langs de kust naar de Romsdalsche steden, (waaronder het schoone Molde) en verder langs de kust naar Bergen, waar men weder eene poos kan maken ten voordeele van het Hardanger fiord of andere van de menige florden, waar kleine stoombooten van Bergen, heen varen. De Noordlanden moet men in ieder geval op het einde van Juni of in het begin van Juli zien te hereiken, ter | |
[pagina 80]
| |
oorzaak van de Middernachtzon. Men kan ze nog later in volle werking zien, maar verder naar het Noorden toe, en enkel op verhevene punten of in opene vlakten. De overvaart is, naar mijn inzien, zeer duur. Indien de stoombootmaatschappijen elkaar verstonden om eene prijsvermindering toe te staan aan diegenen welke eene lange reis maken, van Zweden, van Denemarken of van verder op, in verhouding met de lengte der reis, en op zulker wijze dat men onderwege zou kunnen afstappen om naar eigen voorkeur verder te reizen, zoo zou dit ongetwijfeld tot hun voordeel keeren; want het kan niet missen of deze zomerweg moet binnen eenigen tijd de meest gezochte in het Noorden worden. Dit kan niet missen, want zoo waar als de Noordbewoner Noordsche poëzie en sagas bemint, moet hij ook gaarne de natuur zien, die den toon geeft aan de Edda's of aan de krachtigste handelingen der saga's. Het verlangen om zulke natuurindrukken te ontvangen ligt in iederen Noordbewoner, hij wone bij de zee of tusschen de bergen. Zoodra men de baai van Namsos uitgezeild is, eene der schoonste van het land, zooals zij zich vooruit buigt tusschen met pijnboomen begroeide rotsen en uitschietend wier, en men kort daarna het Drontheimsche verlaten heeft, verandert ook de natuur. De grootere boomgewassen wijken in de beter beschutte fiorden, waar de zeestormen hen niet kunnen verbrijzelen en waar de toegang voor de menschen die hen zouden vellen niet zoo gemakkelijk is. Want dit ligt buiten allen twijfel dat er vroeger langs de gansche kust] groote wouden bestonden, en dat de zeestormen zorg droegen om het overschot te nemen dat de menschen hun lieten. De grasstreep die volgt tot in het uiterste van Finmarken is het bevalligste wat ik ooit gezien heb. Zij staat dicht gelijk het haar op een rendier, schoon, groen en sappig, dank aan de zoute zee, die het gras dikwijls besproeit door tusschenkomst van den wind. De veeteelt is eene zoo gewichtige verrichting in het leven des Noordlanders, dat zelfs een goede vischvangst hen niet voeden kan, als de vochtigheid een enkel jaar belet het altijd weelderig gras binnen te halen. Deze omstandigheid werkt wel- | |
[pagina 81]
| |
dadig, want een volk, dat zijn bestaan enkel aan de zee te danken heeft, krijgt te veel van hare onbestendigheid in zijn karakter, terwijl de aarde getrouwheid en plichtbesef inboezemt. Bij Helgoland worden de rotsen reeds zwaarder en meer van elkaar gescheiden, zoodat zij hier beginnen eenzaam in de zee te staan. De rotsen hebben dikwijls een eigen slach van moswassing, die zich gedeeltelijk graauwgroen en gedeeltelijk bruinrood naar boven uitspreidt en bij het overige van het landschap krachtig afsteekt. Zulke nieuwe kleuruitwerkselen moet een schilder kunnen treffen als een klank van vreemde melodiën, en als hij de kunstmiddelen bezit om dien te vatten, kan hij daarin eene vereenigde werking van verrukkende schoonheden op het doek tooveren. Men reist hier voorbij een paar in de geschiedenis vermelde plaatsen, zooals die waar Haarek van Trotta woonde. Zij springt vooruit in de zee gelijk een lang schip dat zooeven in het water glijdt, de omstreek is uitgebreid en groot. De eidervogels die zwemmen, de meeuwen die schreeuwen, de Noordlandsbooten die aankomen, de jachten met een enkel groot zeil die men overal ontmoet, en de behaaglijke breedte van de vaart met het bestendig uitzicht op hooge rotsen, maakt het eindelijk zoo zacht en bijkans gemeenzaam; zoo gansch beantwoordt het eene op het andere en zóó krachtig is het ter zelfder tijd; het verovert en boeit. Mr. Leo van Aelbroeck. (Wordt voortgezet). |
|