De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Poëzie.1.
| |
[pagina 62]
| |
Zijn zoete akkoorden klinken thans
Ons nog in 't oor; maar ach! verdwenen
Is 't kunstgenie, welks eerste glans
Zijn land zoo hoopvol had omschenen
Hij is voorbij! vergeefs getreurd,
De Dood, die onverbidbre roover,
Heeft hem der Liefde en Kunst ontscheurd!...
Wat troost blijft ons op aard' nog over
Dan hem in 't marmer - 't graf ten spijt -
Te zien herleven, jong en krachtig,
Braveerend 't knagen van den Tijd,
Op 't voelstuk pronkend, grootsch en prachtig?
Vrouwe Van Ackerke geb. Doolaeghe.
| |
II.
| |
[pagina 63]
| |
Dat heeft God zóo beschoren,
voortreffelijke vrouw,
die Vlaanderen's zangerkoren
ter zege leiden zou;
wier zuivre dichtergaven
en meesterschap van taal
haar hooger afkomst staven
met recht op zegepraal...
Maar ja, gij hebt verwonnen
het gouden lauwerblad
van sinds gij zijt begonnen
uw loop op 't gloriepad.
Ik zag uw zonne rijzen,
uw lieve lentezon,
en, schoon uw haren grijzen,
nòg laaft u Pindus' bron.
Zij moog' nog lange U drenken,
en, in uw scheidingsuur
de Muze U vriendlijk wenken
naar hemelscher natuur,
waar enkel serafs zingen,
d'Onsterflijke ter eer,
en zoo keert Ge in die kringen
tot uwen oorsprong weêr.
Doch hier zal blijven pralen
uw Naam in 't aardsche stof,
en melden in zijn stralen
Doolaeghe's eeuwgen lof.
***
Zoo zond uit 't koele Noorden
met warmen vriendengroet,
een bard uw zangakkoorden
zijn echo te gemoet.
Dr Wap.
's Gravenhage, 20 Januari 1875. | |
[pagina 64]
| |
III.
| |
[pagina 65]
| |
* *
Op den Dender lag een bootje,
Waarin graag ik dikwijls zat;
Om mijn lieflijk speelgenootje
Te gaan varen te gemoet;
In het water 't zonlicht speelde,
't Groen der weide blonk van weelde,
Alles riep: gegroet, gegroet!
Ik dan droomde in 't drijvend bootje,
Maar ik wistschier niet van wat.
* * *
Aan den Dender stond een linde,
Waarop graag ik dikwijls klom;
Om te zien of 't lieve meisje
Van het veld niet wederkwam;
Zacht de lindebloemen geurden,
Door de bladren vogels neurden,
Sprongen blij van stam tot stam;
Ik dan riep van uit de linde:
Liefje, liefje, wellekom!
* * * *
Lieve beelden van den Dender,
Droom der jeugd, waar zijt gij heen?
Vader, moeder zijn begraven,
En hun meisje... leeft zij nog?
Wreed trok mij de wereld mede
Ver van u, door land en stede,
Ik zocht liefde en vond bedrog...
En thans aan den boord des Denders
Sta ik oud... engansch alleen!
Victorien Vande Weghe.
Dendermonde, 1874. | |
IV.
| |
[pagina 66]
| |
* *
De Graaf, de Graaf, en de Vlaamsche Graaf,
En kon 't volk, zijn volk niet dulden:
Maar vreemd gezang en spel werden hoogvereerd,
En zóó stak hij zijn land vol schulden.
* * *
Een man, een man, en een wijze man,
Segher Kortrijkzaan geheeten,
Heeft moedig 't slecht gedrag aan den boozen Graaf,
Aan Mijnheer van Vlaandren verweten.
* * *
De Graaf, de Graaf en de booze Graaf,
Op 't kasteel van Rupelmonde,
Zag toornig, ongemoed, neêr op Kortrijkzaan, -
Hij had 't zwart geweten vol zonde.
* * *
De man, de man, en de wijze man,
En kon geen gehoor verwerven;
Voor open hart en woord werd hij vastgezet,
Voor zijn Vlaandren ging hij nu sterven.
* * *
O Graaf, o Graaf, o gij booze Graaf,
En kent ge niet Artevelde?
't Is Segher's boezemvriend. Hoor, hij komt, hij komt,
En trekt tegen u thans te velde!
* * *
O Graaf, o Graaf, o gij booze Graaf
En kent ge niet Englands koning?
't Is Segher's boezemvriend. - Hoor, hij komt, hij komt,
En hij jaagt u uit hof en woning.
* * *
O Graaf, o Graaf, o gij booze Graaf,
En kent ge niet Vlaandrens herte?
Dat Segher eert en mint, u veracht en haat!
En kent ge niet Vlaandrens herte?Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 67]
| |
V.
| |
[pagina 68]
| |
Mijne ziel, is alles u dood en leêg nog,
Schijnt de wereld akelig u en heilloos,
Hoop! want eenmaal ook, - als de Lente de aarde,
- Kust u de Liefde!
St-Joos-ten-Oode. Is. Teirlinck | |
VI.
|
|