De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijBrieven uit Noord-Nederland.IDen Haag, 29 December 1874. ‘Hoe later op den avond, hoe schooner volk’ en het bekende spreekwoord laat wijselijk in 't midden of het daarmeê ondeugende scherts of vleiende waarheid te verstaan geven wil. Dit is zeker dat ik in den aanvang van dit epistel in gemoede en zonder schertsen verklaren kan: ‘Hoe later in 't jaar, hoe schooner nieuwtjes.’ - Dat ik nu daarouder vol- | |
[pagina 41]
| |
strekt niet gerekend wil hebben de verschijning van het boekje van Mej. Mina Krüseman: ‘Kunst en Kritiek’, noch die van ‘den Haag en de Hagenaars’ behoeft voor Noordnederland geen betoog. De Zuidnederlandsche lezer neme deze korte verklaring voor lief: In ‘Kunst en Kritiek’ worden ên fatsoen ên waarheid in 't aangezicht geslagen; in ‘den Haag en de Hagenaars’ zijn kunst en kritiek beiden afwezig. Ik bedoel dus met mijne ‘schoone nieuwtjes’ iets anders. Vooreerst de inwijding van het nauwlijks voltooide ‘Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen’ in deze residentie, welks voorgevel in den Renaissance-stijl is opgetrokken, en dat de hoogleeraar E. Giebel, wiens ontwerp bij den bouw werd gevolgd, tot niet geringe eer verstrekt. Voorde kroonlijst van het trotsche gebouw zijn door den hoogst talentvollen Eugène Lacomblée negen beeltenissen geboetseerd van Nederlanders, hoofdvertegenwoordigers van Wetenschap en Kunst. Het zijn de beeltenissen van Christiaan Huygens, Erasmus, Hugo de Groot, Boerhave, Vondel. Sweelinck, Rembrandt, Hendrik de Keyzer en Ward Bingley. Nog viermaal zooveel namen van geniale wis-, natuur-, genees- en letterkundigen, rechtsgeleerden, schilders, beeldhouwers, bouw-, tooneel- en toonkunstenaars zijn bestemd om in gulden letteren aan de wanden van de groote zaal te prijken. Tot oprichting van deze in de wandeling genoemde ‘Concertzaal’ heeft zich vooral Dr Wap verdienstelijk gemaakt. Hem was daarom ook de eer weggelegd de inwijdingscantate te schrijven, die getoonzet werd door onzen Nicolaï. Nog werden op dien gedenkwaardigen tweeden Decemberavond compositiën van Joh. J.H. Verhulst (Psalm 145), Richard Hol (De Vliegende Hollander), vaderlandsche legende door Mr. J.E. Banck en van A. Seiffert (Motet) ten gehoore gebracht. Al deze toonzettingen werden door de toondichters zelven geleid. Een proeve van Dr Wap's poëzie in de Cantate mag hier niet ontbreken. Uit het slotkoor: O, Gij Zon van den Geest, wil uw koestrende stralen
binnen dees zalen,
diep in den grond van elks harte doen dalen,
en daar bestendig de leuze herhalen:
Eere de Kunsten, de Wetenschap hoog!
Beitel, Penseel, Harp en Citer te zamen
zullen steeds, Zonen van Neêrland, uw namen
schittren doen voor aller volkeren oog.Ga naar voetnoot(1)
Het tweede ‘nieuwtje’ uit onze kunstwereld betreft de lezing door Dr Schaepman, uit Rijsenburg, dezer dagen in ons genootschap ‘Oefening kweekt Kennis’ gehouden. Als ik zeg ‘lezing’, houd ik mij aan den inhoud van het oproepingsbriefje tot deze vergadering, want Schaepman heeft niet gelezen, hij heeft voor de vuist gesproken, met een dichterlijk | |
[pagina 42]
| |
vuur dat in schoone en helderf vlammen uit zijne gloeiende verbeeldingskracht opsteeg. Dante's ‘Beatrix’ was het onderwerp zijner schitterende improvisatie. Wie zij was en hoe zij was. gaf hij ons eerst met tooverachtigen rijkdom van woorden en beelden te aanschouwen; wat zij werd en hoe zij het werd deed hij ons daarop zien. De negenjarige dochter van den Florentijner Portinari, die indruk op 't ontvankelijke gemoed van den negenjarigen Dante Alighieri maakt, zijne met de jaren aanwakkerende liefde en vereering voorhaar, zijn idealistische vergoding van de vroeg gestorvene en hare eeuwige verheerlijking, door de opneming harer teedere en wonderschoone figuur in dat reusachtig, onsterfelijk meesterwerk de ‘Divina Comedia’ dat alles kwam tot ons in een fier bruischenden stroom van schoone woorden en treffende beelden, waarbij der holle Rhetorica niet dan eene zeer luttele, der zinrijke Welsprekendheid eene zeer groote plaatse gegund werd. Wij groeten U, dichter-kunstenaar, en eerbiedigen uwe overtuiging, al is zij de onze niet; - maar huldigen onverdeeld uwe rijke talenten. F.S.K. |
|