De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijNederlandsch tooneel.
| |
[pagina 38]
| |
Het Piketspel (1 bedr.); De Liersche Schapenkop (1 bedr.) Ik inviteer mijn' Kolonel (1 bedr.) vert. tooneelspelen; - Een Hond tn een Kegelspel (1 bedr.); Eene vrouw die door het vensier springt, (1 bedr.); Eene verschrikkelijke dochter, (1 bedr). vert. blijspelen.
Bij al wie het ware schoone in de kunst boven bombast en valsch effektbejag weet te stellen, zal ongetwijfeld het tooneelspel ‘Het Blauwe Lint’ hoog aangeschreven staan. De schrijver van dit stuk, dat, zooals men weet, in den Antwerpsehen prijskamp onder den titel ‘Het Ganzenbord’ met een 1sten prijs werd bekroond, is de heer Gerard Keller van Arnhem, een naam van goeden klank in de Nederlandsche letterwereld. Wij kenden vooalsnog den heer Keller op dramatisch gebied niet; zeggen wij ronduit dat deze eerste kennismaking ons ten volle heeft bevredigd. Niet dat zijn stuk als onderwerp of als intrigue buitengewoon aantrekkelijk is, och neen; wat daarin voornamelijk boeit dat is de juiste karakterschildering en de eigenaardige echt hollandsche kleur der verschillige tooneelen, die elkander logisch en natuurlijk opvolgen. Ook is, evenals in Glanor's ‘Uitgaan’ de levendige, bijwijlen geestige dialoog eene der hoofdverdiensten van ‘het Blauwe Lint’, dat met bijzonder voldoening zal worden teruggezien. Bij eene tweede opvoering zullen wij de vertolking bespreken, die aan de dames Verstraeten-Lacquet, Coryn-Driessens, Louise Daenens en Tormyn, en de heeren Dierckx, Daenens en Lemmens is toevertrouwd. Jan Roeland's blijspel ‘De weduwe Kasuifel’ heeft goed doen lachen. 't Is eene veel betere ‘klucht’ dan zijn vroegere ‘Degen van Dondermans.’ ‘De Vondeling’ van Willem Suetens is de eerste proef van een jongen Antwerpschen schrijver, die veel van zich verwachten laat. In onze rubriek ‘Boekbeoordeeling’ zullen wij zijn werkje nader bespreken. 't Heeft over 't algemeen goed bevallen, en zou dit nog meer, waren de rollen wat beter gekend geweest. Dit laatste was mede het geval met het aan Conscience ontleend historisch drama ‘Het Wonderjaar’, dat dezer | |
[pagina 39]
| |
dagen ter beneficie van Mej. Marie Verstraeten voor 't voetlicht kwam. Met uitzondering der beneflciante en MM. Van Kuyk en Lemmens, kende geen der hoofdpersonnages behoorlijk zijne rol. De heer Daenens had anders het zoo sympathiek karakter van den ouden Godmaert, dien martelaar voor gewetensvrijheid, zeer goed opgevat. Zoo ook de heer Hendrickx (Wolfgang). Hoe jammer dat hun geheugen hen meer dan eens in den steek liet! Godmaert's tirade tegen Valdès (2de bedr.) en Wolfgang's overigens al te lange vertelling (3de bedr.) misten daardoor gedeeltelijk het beoogde uitwerksel. Wij kunnen niet genoeg de aandacht onzertooneelisten op dit punt inroepen; gebrek aan rolvastheid is eene klip, waarop zelfs de meestbegaafden schipbreuk lijden. De rol van Geertruid, Godmaerts dochter, werd door Mej. Verstraeten op uitmuntende wijze vertolkt. - En dat zij, als ingénue, reeds hare plaats inneemt tusschen de eerste kunstenaressen van Nederland, heeft zij ons in het nastukje ‘Eene verschrikkelijke Dochter’ eens te meer voldingend bewezen.Ga naar voetnoot(1) - ‘Het Wonderjaar’ is, als tooneelkundige waarde, bepaald niet hoog te stellen. Wat wij hier te zien kregen is nog het geraamte van Conscience's roman niet. Volgens opgave van een tooneelprogramma is het de heer Van den Kieboom, die zich aan deze omwerking heeft bezondigd. Men zou dienen beter zijne krachten te meten, alvorens de hand te slaan aan een zoo merkwaardig voortbrengsel onzer Vlaamsche letterkunde! Er was nogtans in het oorspronkelijk ’Wonderjaar’ stof genoeg voorhanden om daaruit een goed dramatisch stuk te maken. Dit deed b.v. Van Peene met Conscience 's ‘Siska van Roosemaal’ en een fransch schrijver met ‘De arme Edelman.’ Laatstgenoemd stuk - een succès voor den heer | |
[pagina 40]
| |
Driessen. - zien wij thans weer op het repertorium gebracht, alsook een paar vaderlandsche stukken: ‘De Geuzen,’ een drama uit den laatsten stadsprijskamp, door Gittens, en ‘De Burger van Gent’ door Ter Brugghen. Onder de beste uitheemsche stukken, die we ditmaal in ons maandelijksch overzicht ontmoeten, noemen we vooreerst de lieve comedie ‘Asschepoester.’ Dit stuk is een goed geslaagde navolging van Th. Barrière 's ‘Cendrillon’ naar aanleiding van het bekende sprookje opgesteld, en bekroond in een door de ‘Académie française’ uitgeschreven wedstrijd, voor 't schrijven van een tooneelstuk dat aan de letterkundige verdiensten de beste zedestrekking paren zou. De opvoering van ‘Asschepoester’ was over 't algemeen goed verzorgd. Het spel der dames Beersmans, Coryn-Driessens en Verstraete was van aard om zelfs de kieskeurigsten tevreden te stellen. De heer Driessens had van Pachter De Vries een eigenaardigen type gemaakt, dien hij echter, althans bij de eerste opvoering, eenigszins overdreef. De heer Van Doeselaer, die in het Blij- en Kluchtspel soms bijzonder veel genoegen doet, schijnt ons minder in de Comedie op zijne plaats. Zouden dergelijke rollen niet beter aan M. Lenaerts passen? Ten slotte vermelden wij nog een drietal stukjes in één bedrijf:‘Het Piketspel’, ‘De Liersche Schapenkop’ en ‘Ik inviteer mijn Kolonel.’ Dit laatste is een humoristisch tafereeltje uit het huwelijksleven, waarin Mej. Beersmans en M. Driessens’ onbetaalbaar’ zijn. A.J. Cosyn. |
|