| |
| |
| |
Het wiegje.
Dramatische schets in één bedrijf.
Personen: Daniel, Laura.
- Eene kamer-salon, met smaak (zonder overdrijving) gemeubeld. Op den achtergrond eene deur en eene bibliotheek. Zijdeuren. Een fauteuil. Links, tweede plan, een wiegje waarin een slapend kind. Op het eerste plan, links en rechts eene kleine tafel, stoelen, enz. Eene kleine kast, die kleederen kan bevatten. Het is avond; eene lamp verlicht het tooneel. Op een der tafeltjes eene doos. -
| |
Eerste tooneel.
alleen.
(Zij staat bij het wiegje).
Slaap zacht, mijn lieveken, mijn bloemeken, mijn hart... (Kusje). Ja, ik mag u wel omhelzen, niet waar? Moeder zal u niet wakker kussen!... (Nogmaals omhelzend). Daar!... (Gezwind naar den voorgrond komend). En nu gaan we eens zien wat er ons gezonden wordt!... (Een brief van de doos nemend). Het geschrift van Adeline... (Opent en leest): ‘Roosje zonder doornen...’ - O! die Adeline! - ‘Als uw Daniel geen bietebauw is...
- Mijn Daniel is geen bietebauw... - ‘... zal hij weten dat het Vastenavond is...’
- Ha! 't is Vastenavond!... - ‘... en dat ieder echtgenoot, die nog een gevallig oogje op het engeltje van zijn leven, alias op zijn vrouwtje wil slaan...’ - Hoe poëtiek! - ‘... zîch de galanterie veroorlooft haar naar het “bal masqué” te geleiden...’
- Het bal masqué!... - ‘Ik zend u hierbij twee costumes...’
- Ha!... - ‘eene Folie voor u...’ - O! voor mij eene folie! kon ze niets zotters vinden!... ‘... en een Pierrot voor uw' tyran...’ - Mijn tyran!... - ‘dien ge moet overhalen met goedheid of kwaadheid; want wij, arme vrouwtjes, we worden toch altijd veroordeeld om t'huis te blijven...’
- Ja, dat 's waar... - ‘en dat krachtens eene wet die alleen van de mannen uitgaat...’ - Zie, dààrin heeft Adeline nog al gelijk! - ‘Is het niet onmenschelijk wreed dat we op
| |
| |
zoo'n jeugdigen leeftijd, als in een kooi worden opgesloten?
- Helaas!... - ‘Zoo dus, mijne lieve, moedig door geborsteld! 'k heb het ook zóó gedaan, en 'k verwacht u beiden ten tien ure.
Tibi.’ - O! zeker, zeker, zeker heeft ze gelijk! we maken ons maar al te veel slaaf, wij vrouwen, van al die voorschriften, zedelessen, enz. waarmede onze ‘heer en meester’ ons komt bestormen!... Ik begrijp om de weèrga niet wat ze over ons denken, die egoïsten! Ze schijnen volstrekt niet te weten dat we leven!... En zoodra ge u beweegt: vuur! eene tirade tegen het uitgaan! eene tirade tegen de weelde, eene tirade tegen dit, eene tirade tegen dat tiraden op tiraden!... want ze zijn welsprekend de mannen, als 't er op aan komt hunne vrouw alleen t'huis te laten. Oh! en ze weten met zoo veel kunst al de deugden, de genoegens, de schoonheden van den huiselijken haard af te schilderen; ze weten hunne taal zoo te plooien, te keeren, te dringen, dat wij, onnoozele schepsels, al onze vrijheden voor het oog laten wegtooveren, om onder den schoorsteenmantel de wol te spinnen, gelijk Lecrecia: diege-diege-diege, diege-diege-don!...’ - En ze hebben dan zoo'n charmant vrouwken!... Of 't vermakelijk is!
O! maar wij zullen onze tanden laten zien, ja!... (Ontmoedigd) Onze tanden! ze zeggen dan dat het perelkens zijn; want de mannen verstaan zoo wèl de kunst om ons al onze wapens te ontnemen; ze weten zoo wèl de deur te vinden die ingang tot ons hart verleent, en eens dat wij ontroerd zijn, - vaarwel, vrouw!... Neen! wij moeten listen gebruiken, de leer indachtig dat eene vrouw moet kat zijn; welnu, we zullen kat zijn: schoone zachte pootjes geven, en zorgvuldig onze klauwkens duiken... 't Is jammer voor mijn Daniel; mijn Daniel is een engel!.. maar zie! als 't nu Carnaval is en bal masqué, en de man niet wil begrijpen dat zijne vrouw...
(nog buiten, zingend zonder begeleiding)
‘Ach, mijn Laura, hartsvriendinne,
O! kom tot mij, o! kom tot mij!..’
- Ha!... (neemt haastig de doos en loopt ermede in allerijl heen langs de zijdeur links.)
| |
| |
(even, na een oogenblik stilte)
‘Ah! Laurette, ah! Laurette, idole de ma vie,
Si le sombre démon de tes nuits d'insomnie,
Sous ce masque de feu...’
‘Laura, über diese Welt zu Flüchten
Wähn ich mich in Himmelmaienglanz zu lichten...’
(Hij steekt het hoofd tusschen de vleugelen der middendeur.)
| |
Tweede tooneel.
(alleen).
Nog al niet! (Rondkijkend) niemand?... (Geheel op 't tooneel; hij houdt in de ééne hand een bloemtuil, in de andere eene tamelijk groote doos). O! ik mankeer mijn entrée... 'k Had gedacht een effekt te weeg te brengen door zoo eensklaps... sapristi! dat is jammer!... Die smausen van vrienden, had ik hen niet ontmoet, 'k ware niet gedwongen geweest thans comedie te spelen... Er bestond een afgrond tusschen den Carnaval en mijn gedachten, maar het noodlot bracht hen voor mijne schreden. Ze krijgen mij in 't oog, ze schieten toe: - ‘Daniël, vriend, van avond bal masqué, souper, plaisir, intrigue!...’ - En ik: ‘O ja, bal masqué, in mijn huis, bij mijn vrouw... - En zij: ‘Bij uw vrouw! Wel, Daniël, arme jongen! ge hebt u dan in trappist herschapen!’ - En ik: ‘O! noen!...’ - En zij: ‘O! ja! Maar 't is een ellendig flauw stelsel, 't is schandalig, wraakroepend! Wat! gij die poëet zijt, gij een talent, gij een genie, u opsluiten in de vrouwenstraat, 'nen nacht van Carnaval!
horror, horror!...’
En ze begonnen me zoodanig te trekken, te sleuren, te schudden, dat ik geen ander middel van verlossing vond dan door mijn woord te geven. Ik gaf mijn woord. Goed. Maar mijn vrouwtje, die mij aanbidt, is evenzeer als zij op mijne tegenwoordigheid gesteld, en dat het mij, in hoedanigheid van dichter, als een plicht op het hart is gedrukt, met mijne kameraden Vastenavond te vieren, dat zou ik haar toch zeer moeielijk kunnen opdringen. En mijn woord! mijn woord moest ik houden, dat 's vast. 'k Moest dan natuurlijk een middel uitdenken om... - Sapristi! dat is
| |
| |
vervelend! - een middel uitdenken om mijn kleine buitensporigheid zoo'n weinig te verbloemen... 'k Neem een kalender, in de hoop dat het misschien haast heur naamdag zou kunnen zijn... tegenslag! 't is Sinte Christoffel! En geen middel om dien naam te vervrouwelijken en hem op Laura te doen gelijken! - Sinte Laura, binnen drie weken... Enfin! 'k heb toch den ‘besteek’ gekocht; ze zal misschien verrukt zijn over de bloemen en den sjahl, en dan vind ik gemakkelijker een voorwendsel om... Sapristi! 't is niet zeer evangelisch wat ik doe! maar als men in 't dubbel genot van vriend en vrouw is, dan... Aie! daar is ze!... (Laura komt traagzaam binnen en schijnt in de lezing van een boek verdiept te zijn).
| |
Derde tooneel.
DANIEL, LAURA.
(de voorwerpen van den besteek aanbiedend en zingend op de wijze eener Barcarolle, terwijl hij in maat wemelt).
Laura, liefste vriendinne,
Zeg me waar wilt ge heen...
(veinzende te verschrikken).
Ah!...
Mijne godheid, mijn droom, mijn ideaal! daar het binnen drie weken uw Naamdag is, neem ik de gelegenheid te baat om u deze bloemen aan te bieden, bloemen die voorzeker niet tegen u in concurrentie kunnen treden...
(in verrukking).
- Wat schoon bouquet!..
(voortgaande).
... en een sjahl, o! mijn engel, die ik voor uwe voeten leg, met al de liefde, die een minnend echtgenoot aan zijn verrukkelijk vrouwtje verschuldigd is! (Hij opent de doos op de tafel).
(in bewondering, met vreugde).
- O! mijn Daniel, dat is lief van u!
O! gij zijt... (Zij omhelst hem in vervoering).
(hierdoor getroffen, terzijde).
- Ze is echt bekoorlijk vandaag, mijn lief vrouwtje... (Luid). Kom, geef me eens uwe beide pollekens, uwe fluweelen pollekens... (Neemt eene harer
| |
| |
handen, die streelend). Hoe zacht, hoe fijn... zie! 't is doorschijnend... (Voor de lamp houdend) zie, zie.,. en nu, het andere... (Laura tracht de andere hand, waarin zij het boek vasthoudt, te verbergen). Het andere... welnu? (Korte worsteling. Hij grijpt de hand). Een boek!... (Laura laat het hoofd op de borst zakken). Ha! inderdaad, ik vond u zoo verdiept in de lezing dat ge mij niet... (Het boek beziende) Mijne Gedichten!... (Opgetogen) Het waren mijne gedichten die ge met zoo'n gretig welbehagen verslondt?... En dat nog al in mijne afwezigheid? (Haar de handen vattend) O! vrouwken lief, wat maakt ge me gelukkig! (Terzijde). Maar ze is recht bekoorlijk, vandaag!... (Luid) Zie, er bestaat voor een kunstenaar, geen zaliger genoegen dan begrepen te worden door zijne vrouw!... En zeggen dat ik in bezit ben, ik, van dat hemelsch geluk, van... O! mijn Laureken, dank, dank, dank!... Ha! ik had zooveel vreugde niet durven verhopen!
- Omdat gij een ondankbare zijt! omdat gij niet begrijpen kunt dat wij, vrouwen, een hart hebben voor de gedachten voortvloeiend uit de ziel van hem dien we beminnen. Maar wij zijn het, wij, die niet begrepen worden!...
(terzijde)
- En ze zegt dat met het vuur der overtuiging... (Luid) 't Is waar, mijn nimfje, we zijn zoo dom als kaffers... (Terzyde) Maar hoe bekoorlijk, bekoorlijk! En dat ik nu juist aan mijne vrienden beloofd heb!...
(weder hare hand vattend).
- Laura!
(hem met liefde in de oogen starend).
- Ziet ge me geerne?
(opspringend).
- Of ik!.. (Met gevoel) Uwe oogjes tintelen van liefde, uwe wangen blozen van schoonheid, uwe hart klopt van goedheid en deugd!.. en ge vraagt me of ik u bemin!
(met dezelfde blikken).
- En is 't waar wat ge zegt?
- O! zie, wilt ge dat ik, als een bewijs mijner liefde, een sterreken uit den hemel ga halen, en het hier op uw schootje brenge?
(zeer vroolijk en met veel coquetterie).
- Ha, ha, ha!
| |
| |
(insgelyks lachend).
- 't Is dom wat ik zeg, maar waarachtig ja, ik zou het willen wagen.
(met ernst).
- Mijn Daniel, ik geloof u, en uit dank voor zooveel liefde (liefderijk fleemend) heb ik u ook een geschenkje te doen..
- O! waarlijk! de sjahl zal er bij verbleeken.
- Neen! dat is niet mogelijk!
(lonkend)
- Raad eens?... Een kistje met...
(met zachten nadruk, hem glimlachend aanschouwend)
Panatellas.
(als uit de lucht vallend).
- Sigaren!...
Laura zwijgt en glimlacht). Maar hoe kan dat zijn! ge hadt me 't rooken verboden! Wij hebben er zelfs nog ‘woorden...’ (zich hernemend, zachter) ‘woordekens’ om gehad...
(met leedwezen).
- Daniel, herinner me mijne wreedheid niet!... Onmenschelijke! u iets verbieden waarin go zooveel genoegen vondt... (Glimlachend) Maar 't is me vergeven, niet waar Daniel?
(met liefde)
- O! van harte, van ganscher harte... (Terzijde) Maar dat is nu toch bekoorlijk zijn!... (Luid, als te voren) O! mijne Laura... (Ter zijde) En dan nog juist vandaag, nu dat ik mijn woord gegeven heb... (Luid, even) Van harte, van ganscher harte!
- Dank, Daniel!... Nu, ik loop haastig het kistje halen; ge gaat een panatella rooken in mijne tegenwoordigheid, niet waar? Ik wil het genoegen hebben u die te zien degusteeren... en dan, dan soupeeren we.
- Soupeeren!... (Terzijde) En mijn' vrienden! en mijn woord!...
- Ja... Wat ziet ge er slecht geluimd uit!...
(Zeer spoedig).
- Ah! ge bemint me niet meer!...
- Maar ik zweer u, lieve, bij al wat me heilig is...
| |
| |
(met haar liefsten glimlach).
- Welnu, lekkerbek, weet ge wat ik heb doen gereed maken?
(met belangstelling).
- Neen...
- Ha! 'k zie u al 't water in den mond komen... Macaroni!..
- Macaroni! maar 't is onmogelijk! ge kunt het zien noch ruiken!
(ernstiger).
- Ha ja, vroeger, als ik nog een dom meisje was... maar thans dat ik mijne plichten ken, dat ik weet dat gij erop verslingend zijt, nu moet ik het natuurlijk gaarne eten... al ware 't maar uit liefde tot u!
(fleemend).
- En we zullen het alle dagen eten...
(opgetogen).
- Alle dagen macaroni!
(hem de handen drukkend).
- En alle dagen rookt ge panatellas!... (Loopt haastig heen langs de zijdeur).
| |
Vierde tooneel.
(alleen).
Macaroni, panatellas!... wat métamorphose!... mijn vrienden mogen zeggen wat ze willen, 'k blijf t' huis! Kan ik het helpen dat mijn vrouwtje zoo bekoorlijk is!... Bekoorlijk? verrukkelijk is ze, betooverend! Die oogjes, die glimlach! Hoe heb ik nu toch aan mijne vrienden kunnen beloven dat... Arme jongens! ze bespotten me, ze noemen me trappist, heremijt... wat weet ik al!... Maar kunnen zij zich een denkbeeld vormen van het huiselijk geluk? Ze weten niet eens wat het is een vrouwtje te hebben, die altijd goed geluimd is, en een zoontje... O! mijn zoontje!... ontaarde vader, 'k heb het nog niet eens omhelsd!... (Hij gaat naar het wiegje, om het kind te kussen. Laura komt binnen en belet zulks.)
| |
Vijfde tooneel.
(verlegen).
- Usst! ge gaat hem doen opschrikken!
- Mag ik mijn zoon dan niet omhelzen?
- Om hem zeer te doen zeker, met uwen baard!
| |
| |
- Nogtans, nogtans, nogtans! ge moogt niet!.. Zie, het slaapt zoo rustig, en het lacht in zijn droom, het engelken!... En ge zoudt dat lief tafereeltje willen schenden, vandaal! (Hem het kistje sigaren onder den neus brengend). Daar!...
(alsof hij niesde).
- Atchi!... (Het kistje nemende). Ik geloof, hadde men Ugolin 'nen paté voorgezet, dat hij niet min verrukt ware geweest dan... (Het met genoegen beschouwend). Panatellas!... (Neemt eene sigaar, ruikt er aan met wellust). O! vrouwken lief... (Declameerend op de sigaar).
Twee jaren lang, o! gij zoo eedle tabak,
Twee jaren lang dat wij...
(een brandende bougie aanbrengend).
- Mijn dwingeland, uw nederige dienares brengt uwe... (Kan niet voort).
(de bougie nemend).
- Uwe!... Welaan, voleind...
(naar een fauteuil gaande).
- O! ik ben geen poëet...
(sigaar aanstekend).
- Neen, gij zijt eene poëzie...
(het fauteuil op het voorplan schuivend).
- Alexandrijnen?
(hem het fauteuil aanbiedend).
- Ziedaar...
(zich zettend).
- En gij?
- Ik zal me verdiepen in 't aanschouwen van uw geluk. (Zij plaatst zich achter het fauteuil, en leunt met den arm op de rugleuning.)
- Vrouwken lief, laat me u een kompliment maken over de keuzeuwer panatellas... ha! wat hemelsche geur!... Een lekkere sigaar, een engelachtig vrouwtje, - o huwelijk, gezegende weldaad!... En dat er nog oude jongmans zijn!...
- Och ja, laat ons een beetje kinderachtig zijn.
| |
| |
- Ja, zie, 'k zal u coiffeeren... (Zij speelt met de vingeren in zijne haren).
- Best! coiffeer mij, met uwe... met uwe (gemaakte toon) sneeuwwitte handjes.
(op zelfden toon).
- Met mijne sneeuwwitte handjes.
- Die doorschijnend zijn als...
(hem bij den neus vattende).
- En die nijpen...
- Zeg me eens, hebt ge vandaag geen briefje ontvangen?
- Neen; van wie zou ik nu een briefje ontvangen?
- Wel! dat ware zoo'n wonder niet dat ge een briefje ontvingt.
- Och neen... Hebt gij er misschien een ontvangen?
(spoedig).
- O! 't is daarom niet dat ik het u vraag!... Wat fijne sigaar, ach hoe jammer dat het bakje zoo klein is he? maar we zullen er een grooter koopen... (Op gemaaktnatuurlijken toon) Ja, 'k heb er eentje ontvangen.
- Wat? een briefje? Op geparfumeerd papier?...
- Een minnebriefje?... Och neen, 't komt van een dame.
- O! 'k wil ze u niet noemen, want ge zijt er boos op.
- Er boos op? Drommels!... 't is toch Madam Peetemans niet!...
Hum! En wat schreef ze u?
- O, een aantal onbeduidende dingen...
- Dat het... goede hemel! ge gaat uwe sigaar laten uitgaan!
- Neen, neen. Dat het...?
- Dat het vastenavond is...
- En gemaskerd bal in den Schouwburg.
- 't Is zeer interessant.
- Oe!... en - nu gaat ge lachen! - weet ge wat
| |
| |
ze mij vroeg?... Ze vroeg mij of... - ge begrijpt dat ik haar alras het briefje meende terug te zenden; 'k zag er een kleine beleediging in... 'k heb het niet gedaan... omdat... omdat ik vrecsde dat gij er soms...
- Sapristi! wat schreef ze u dan?
- Ze vroeg me... Kom! ze vroeg me - niemendal!
- Niemendal! waarin vondt ge dan die beleediging! Allo! spreek eens vrij uit; ze vroeg u...?
(zachter).
- Of we met haar, en met haar' man, naar dat bal masqué willen gaan.
(na een oogenblik)
- 't Is toch zonderling dat ik die vrouw zoo slecht lijden kan.
- En ik dan, groote God! Ze is zoo gemeen, en zoo zot, en zoo los!... ze kan hoegenaamd haren oorsprong niet verbergen... - En een tong, woe!... en eene spraak, euh!... En bovendien nog nijdig, jaloersch, zonder educatie, zonder geleerdheid, zonder kennis, zonder iets!...
- Hatelijk!... Ook, ware 't niet dat ik denk: haar man is gazetschrijver, en hij kan u veel goed doen in zijn blad, - (zachter) ge weet 't dat hij gedurig lof toez waait, iets waaraan zijne vrouw niet vreemd is - 't zal hare eenige hoedanigheid zijn, he! - welnu, ware het niet ten opzichte van haar man. dien we moeten in de oogen zien voor uwe werken, 'k zou maar al dadelijk met haar afbreken... want ze kent hare macht, en ze doet u dan nog altijd van die invitaties... gelijk deze, bij voorbeeld, waaraan men zich niet onttrekken kan.
(rechtspringende).
- Waaraan men zich niet onttrekken kan?
- Eh zie! ge zijt zoo op eens slecht geluimd!
- Toch niet lieve, want ik weet dat gij het goed verstand hebt om nuttiger uwen tijd te besteden, dan met naar de gekheden van een Madam Peetemans te luisteren.
- Ja maar Daniel, zal ze onze weigering wel goed opnemen?
- Dat laat ik voor hare rekening. Als kunstenaar heb ik misschien de pers noodig, maar boven den dichter staat
| |
| |
de echtgenoot, die het voor eerste plicht acht zijne vrouw te doen eerbiedigen... En nog voor al den lof die in de pennen van al de gazetschrijvers zit, zou ik het toelaten dat mijne vrouw, die zoo verre boven al de Madamen Peetemans van de geheele wereld verheven is, zich profaneeren zou in zoo'n bal masqué!
(getergd).
- Te meer houd ik het voor zeer nadeelig, daar gij daar misschien dingen zoudt zien, die u aan uwe jongheid zouden herinneren!
- Och ja, aan uwe vroegere vermaken, aan uw vroeger geluk!
- Ik betreur mijne jongheid niet, Laura, het huwelijk heeft mij niets van mijne vreugd ontnomen, integendeel; ik voel me gelukkig omdat ik genot vind in uwe tegenwoordigheid en in die van mijn kind. Werken aan uwe zijde, met den kleine op de knieën, schenkt mij meer genoegen dan ik ooit in de vroolijkste feesten heb kunnen vinden.
- Maar, als er zich nu een geval opdoet, dat we niet kunnen ontwijken? Och, ik voor mij zoü er voorzeker niet op gesteld zijn om naar dat gemaskerd bal te gaan... Maar ik vrees dat eene weigering... Madam Peetemans aanziet het misschien als een vereerende melding... Ja, Daniel, zoo is ze!... En dan, haar man, zij heeft veel vermogen op haar man...
- En op zijn gazet, niet waar? want 't is maar voor mij dat ge die opoffering zoudt doen?
- Welnu, vrouwken lief, neen, voor mij moet ge geen afstand doen van uwe meerderheid boven die vrouw. 't Blijft gezegd.
(terzijde misnoegd)
Hum!... (na een oogenblik, luid) En indien ik... indien ik nu eens lust gevoelde om naar dat bal te gaan...
- Gij? oh, dat ware onmogelijk!
- Ge zoudt er niet in toestemmen?
(bitter)
- Dat ware maar een flauw denkbeeld geven van uwe galanterie.
| |
| |
- Er is hier geen sprake van galanterie, maar van eigen eerbied.
- Zoo'n een klein dienstje weigeren aan zijne vrouw, - daar ligt iets onbeleefds in, Mijnheer Daniel.
- Kom Laura, laat ons dat terrein verlaten; gij hebt toch geen lust om naar dat ellendig bal te gaan; zoo dus...
- Ha? zoo dat ge dan toch naar die Madam Peetemans luistert? Méér dan naar mijnen raad? Gij stelt, Laura, de vriendin boven den man.
- Dat ware toch zoodanig niet te verwonderen...
(zij begint te kuchen).
- Wat is dat?... eene verkoudheid?
(onvriendelijk).
- Och neen, die...
(op de sigaar wijzend. - Zij herbegint te kuchen).
(die spoedig in 't vuur werpende).
Oh!... (Na een oogenblik. - Laura slecht geluimd, is zich gaan nederzetten, aan eene zijtafel). Welaan, willen we soupeeren?
(uitberstend).
- Maar, Mijnheer, als ik er nu geen lust toe heb, ge zult er me toch niet toe dwingen, hoop ik?...
(Zij neemt, in slecht humeur, een boek om er in te lezen; het zijn Daniel's Gedichten, die zij eerst in handen had, zij slaat het boek vol gramschap toe).
(terzijde).
- Er is storm op handen, maar we zullen karakter toonen... Vermaledijde Madam Peetemans!...
(Een oogenblik stilte. - Hij neemt eenen stoel, en gaat zich achter Laura plaatsen; Laura keert haastig den rug).
(op verhalenden toon).
- Er was eens een jong meisje, zóó bekoorlijk schoon was dat meisje, dat de engeltjes uit den hemel met afgunst op haar neêr zagen...
(gedurende deze vertelling geeft blijken van humeur, draait en keert. Teekens van ongeduld).
(ôp denzelfden natuurlijken toon).
- En bovendien had ze zooveel hoedanigheden, dat meisje, dat het haar niet moeilijk was een jongelingshart aan zich te boeien. En ze
| |
| |
trouwde, en ze zwoer hem voor God eeuwige liefde en gehoorzaamheid, - en voor een ellendig bal masqué...
(zenuwachtig opstaande).
- Dat wil zeggen, Mijnheer, dat ik mijne plichten vergeet?
(staat ook op).
- Hoe, ge neemt het op u?
(hem nabootsend, spijtig).
- Hoe? îk neem het op mij? Ge hadt niet noodig me dit verhaaltje te doen, ik weet zeer wel dat gij eene eigenaardige manier hebt om iemand voor don gek te houden... (Bitsig) Ja, zeker! .. ik ben het niet alleen die 't zeg, iedereen zegt dat ge een spotter zijt; Madam Peetemans beweert zelfs...
(uitbarstend).
- Weeral die Madam Peetemans! altijd Madam Peetemans! maar laat me om Gods wil toch met vrede met uwe Madam Peetemans! wat hoeft die verwenschte Madam Peetemans zich met mijne zaken in te laten! Dat helsch serpent! hadde ze maar nooit...!
(Bij deze eerste woorden was Laura begonnen Daniel verwonderd aan te zien, eenigen schrik veinzend; laat zich dan weer op denzelfden stoel nedervallen, brengt de handen voor de oogen en weent).
(zich eensklaps inhoudend, terzijde).
- Zij weent!... ik ben te ver gegaan... (Luid) Laura, die tranen... (Laura zwijgt. Daniel neemt haar zachtjes bij den arm). Laura!...
(zich terugtrekkend, weenend).
- Oh! Mijnheer, daaraan had ik me niet verwacht!... Opgebracht in teederheid en liefde heb ik nooit zulke woorden moeten hooren... (Snikkend) Die bleven me bewaard voor mijn huwelijk!... O! mijne moeder!...
(terzijde).
- Allo! we zijn aan de moeder!... (Luid) Kom, Laura, ik beken dat ik ongelijk heb, groot ongelijk,... zie, ik zit thans op de knieën voor u .. (geknield) en gij, ge zijt niet boos op mij, neen, neen!... want die handjes, welke thans uw beminnelijk gezichtje bedekken, zullen in mijn handen nedervallen (dit gebeurt) - en mij oprichten (even) - het mondje dat zucht zal glimlachen (even) - de oogjes die weenen zullen blinken van liefde en vergeving, - en uw hartje sluit zich aan mijn hart, - mijne armen omgeven u, - de teederzoete kus der verzoening drukt ge me bevend op de lippen, - terwijl uw stemmeken zingt dat ge me bemint...
| |
| |
(in zijne armen, zacht).
- Ja, ik bemin u!...
(uitgelaten).
- Mijn schat! ge geeft mij een voorsmaak van den hemel!...
(hem verheugd aanschouwend).
- En gaan we nu naar 't bal?.., ja. niet waar?
(zich zachtjes losmakende, teleurgesteld, terzijde).
Alles te vergeefs!... welaan, aan de list!... (Luid) Zie, Laura, gij weet dat ik buiten staat zijn zou u iets te weigeren; maar, wilt ge de waarheid weten? - 'k heb u die eerst verzwegen omdat ik vreesde u te verschrikken... - Ik ben eenigszins ongesteld.
(met een kreet).
- Ha! ongesteld!... (Terzijde) Een leugen!.., (Luid, met schijnbaar medelijden) Arme Daniel!
(pijnlijk).
- Ja, ik lijd aan eene verkoudheid.
(meêwarig).
- Inderdaad... Arme vriend! we moeten u verzorgen... En ik die u naar een bal wou doen gaan!... (Het fauteuil dicht bij 't vuur schuivend) Zet u hier, terstond, hier, bij het vuur... (doet hem neêrzitten) Hemeltje lief!... (de hand aan zijn hoofd brengend) O! ja, ge zijt verkouden, ik gevoel het wel.. wacht! 'k zal u een jas om de schouders hangen...
(bedrijvig heen en weer loopend).
- Onnoodig! wilt ge wel eens zwijgen!... ge zijt ziek, 'k ben u vrouw, 'k moet u verplegen tot dat ge genezen zijt... (Zij haalt een winterjas te voorschijn). Zie, zóó! u daar eens warm ingeduffeld... (doet hem den jas aan en stelt den kraag recht) En nu, een goeden écharpe daarboven... (bindt een s!erp boven den kraag) en uw hoofd!... Ha! 'k heb hier nog iets, dat me komt van mijn vader.
(terzijde).
- 't Is nu nôg erger met mij gesteld.
(met eene mansslaapmuts, die ze uit eene kast heeft gehaald).
- Ha, hier!... (ze trekt hem de muts op) 't is niet zeer poëtiek, - maar 't geeft warmte; daar! - Gelukkig dat we nog niet gesoepeerd hebben... (Naar binnen roepend) Marie, we soepeeren niet!
(verschrikt).
- We soepeeren niet!
- In zulken toestand, soepeeren! Waaraan denkt ge?
| |
| |
- Och, ja, arme jongen! 'k geloof het, maar zieke menschen mogen niet eten.
(ter zijde).
- Van 't één uiterste in 't ander!
(naar binnen).
- Marie, ge zult spoedig thee koken, hoor; zeer warmen thee!... Daniel, ik zal u niet kunnen te bed helpen... maar ge zult hier blijven, den ganschen nacht, zóó bij 't vuur... 'k zal het goed doen branden...
- Te beter!... en ik zal u gezelschap bonden... 'k zal u iets voorlezen... (naar de bibliotheek gaande) - Goethe?... neen, dat zou u soms kunnen vervoeren... Paul de Kock?... o! neen, dat zou u soms kunnen doen lachen... dat zijn al ontroeringen, en ontroeringen voor iemand die ziek is ... Ha! 'k heb hier iets beters, een boek die me door Matant gezonden werd, ge weet wel, Daniel, door ‘Tante met den baard’ gelijk ge haar zoo eigenaardig noemt... (den titel lezende) : ‘ Het godvruchtig leven van de heilige Begga!... Eene lektuur juist overeenkomstig met uwen toestand... (Zet zich neven hem; lezend) : ‘In een klein huizeken, op een klein dorpken, waar de vreeze des Heeren...’
(opspringend; hij werpt al dat kleergoed van zich af).
- Hel en duivel!
(insgelijks opstaande).
- Ha! God! ge doet me verschrikken!... dat is onvoorzichtig!
(schaterlachend).
- Ha, ha, ha!...
- Kijk! zoo in eens in opgeruimd humeur!
- O! ja, vrouwke-lief, dat was allemaal maar comedie!
- Zoo gezond als een bliekje!
(juichend).
- Zoo, we gaan naar 't bal?
- Zou ik iets kunnen weigeren aan u, aan u, sterreken van mijnen hemel? maar helaas...
(verveeld).
- Weer een hinderpaal!...
- Een groote! we hebben geen costumes.
| |
| |
(lachend).
- Geen costumes! Gemeent dat we... Mad. Peetemans...
(schreeuxend).
- Weeral Madam Peet...
(hem de hand op den mond leggende).
- Neen, neen, Peer Babou die ge zijt!... wacht een oogenblikje... geen costumes!...
(Haastig af).
| |
Zesde tooneel.
alleen.
Allo man, de vrouw heeft gesproken, buig het hoofd!... Welaan! er is toch niets aan te doen, en 'k geloof dat ik niet wijzer doen kan dan me in de grap te voegen... (Bitter glimlachend) In de grap!...
| |
Zevende tooneel.
DANIEL, LAURA.
(met een pierrot-costuum). - (Zeer haastig)
Zie, een pierrot; dat zal u goed staan, want alles staat u goed!... (een schoteltje meel) en hier is meel om uwe dichterlijke trekken te bedekken... - Oh! ik rijm: trekken bedekken... - zeg me nog dat ik niet poëet ben...
(Daniel neemt langzaam de aangebrachte voorwerpen).
ongeduldig, zonder kwaadheid).
- Toe dan!... En ik vlieg in allerijl me gereed maken; men verwacht ons ten tien ure!...
(loopend af).
| |
Achtste tooneel.
alleen.
En de vrienden!... (Zich gereed makend te verkleeden) Kom, we gaan geene wijsgeerige opmerkingen, we gaan ons liever ‘kluchtig’ maken... (Een voet in de wijde pierrot-broek stekend. Droef-komiek)
Pipip!... (het been er geheel doorstekend)
hadah!... (Met het andere, zelfde spel, maar dan veel fijner)
Pipip!... hadah... O! ik ben geestig!!... (Zich voort gereed makend). Maar ook, als 't Carnaval is!... Zie eens, ge moogt u verkleeden, naar 't Bal gaan, en dansen, en (geeuwend) plezier maken... En zeggen dat ik trouwde om een stil dichterlijk leven te leiden, een leven van droomen... Ei! die kraag!... Moest ik me een strop aan den hals doen 'k geloof dat ik met dezelfde vroolijkheid... Nu eens gezien... (Voor den spiegel)
| |
| |
ô wat amusante Pierrot! - 'k zie er uit als een lijkbidder!... Ha! het meel! voor mijne dichterlijke trekken... (Wil er zich meê bestrijken) Sapristi! neen! ik, een dichter, ik zou een effect van geestigheid zoeken in iets waarmeê men pannekoeken bakt... voor den drommel! nooit!... (Men hoort bellekens) Wat geklinklank!... ha! mijn vrouw, - de moeder van mijn kind! - Welaan, laat ons vroolijk zijn! (Begint te dansen en te zingen) Tra-la-la-la!...
| |
Negende Tooneel.
(in Folie-costuum; een zotsbelleken in de hand; juichend binnen; zij danst tegenover Daniel, tot hij eindelijk, zooals in een ballet, haar in den arm vangt.)
- Kom dan, laat ons niet te laat komen...
- O! we soupeeren ginder wel...
(in 't wiegje kijkend).
- O! we mogen gerust zijn; 'k heb volle vertrouwen in Marie.
(na de lamp te hebben lager gedraaid, iets wat het tooneel verduistert).
- Welaan, voorwaarts dan...
(hem lustig den arm nemend).
- Tra, la, la...
(bij de deur).
- Ha! maar Laura, iederen avond, geven we ons kind den zegen; waarom zouden we thans...
(zeer beschaamd).
- 't Is waar. -
(Zij gaat naar het wiegje en geeft zwijgend den zegen. - Het orkest speelt zeer zacht de melodie uit ‘Fortunio's lied’; dit moet duren totbij het einde van dit tooneel).
(zacht en edel)
Ik zegen u, mijn kindje! slaap rustig voort, dat God u bewake...
(Blijft een oogenblik in stilte zijn kind aanstaren).
(altijd naar het wiegje).
- Ik gevoel schaamte als ik bedenk dat wij hier voor het wiegje staan van ons kind, ons geluk, onze hoop, onze toekomst, dien aangebeden lieveling dien we moeten beschermen, onderwijzen, voeden met onzen geest en ons hart, - en dat we ons hier vóór hem bevinden in
| |
| |
het kleed der gekheid!... Ik zijn vader, ik spreek gedurig van vaderliefde en vaderplicht, en dat hart welk die heilige gevoelens moet bevatten, klopt thans onder het bespottelijk kleed van eenen hansworst .. En gij, zijne moeder, - o! zie Laura, het is niet zeer wèl, wat we doen! - die moederhand, die het kindje moet zegenen en geleiden, wat houdt die nu tusschen de vingeren? het belletje der Folie!... (zy laat het werktuigetijk vallen) een zotskapje bedekt het hoofd dat denken moet aan de opvoeding van haar kind... (ze werpt het af) en de borst waaraan het teeder wichtje rusten moet - ah! er wordt maar weinig werk van gemaakt, daar we die blootstellen aan de beleedigende, onkuische blikken van laagverdorven schepsels... (zij duikt de borst met de twee armen). Vaarwel, mijn kind, we verlaten u; wij, uw vader en uwe moeder; 't is Vastenavond, we gaan onze genoegens zoeken verre van u; in de vermaken der wereld... Vaarwel. kind lief. een vreemde hand zal u wiegen, vreemde oogen zullen u bewaken, en als gij ontwaakt dan zal een vreemde mond u weer in slaap kussen...
(aangedaan, in vervoering).
- ô neen, neon! bij den hemel, neen!... Maar had ik dan de zinnen verbijsterd, o mijn God!.,. naar dat gemaskerd bal, ik! eene moeder!... Oh! Daniel, ik gevoel me wegsterven van schaamte!...
(Brengt de handen voor 't gelaat).
(hare hand zachtjes in de zijne nemend).
- Dat hoeft nîet, mijne lieve, gij waart verdwaald, ik ook... maar de edele inspraak van uw moederhart bracht u terug op den waren weg.
- En dien we thans niet meer verlaten... O! die kleederen, ze branden me om de leden.
(Beweging om die afterukken).
- Neen, laat zóó; die staan u lief... 't Is Vastenavond: we moeten feest vieren; maar hier, onder ons - bij het wiegje...
(met liefde).
- O! ja, bij het wiegje! bij het wiegje... hier is ons feest, onze vreugd, ons leven!
Emiel VAN GOETHEM.
Gent, 1874.
|
|