De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 540]
| |
Geschiedenis der glasschildering
| |
[pagina 541]
| |
op het voorplan, van al die Egyptische pracht omringd, is he portret van eenen heer in zittende houding afgebeeld. - Waarschijnlijk weten de Egyptenaren niet eens welke ongerijmde kunstmoorderijen tegenwoordig in hunnen naam worden gepleegd! Verder bepaalde zich het getal Fransche glasschilders bij Lorin, Chabin, Roche, Bitterlin on Ottin, wier voortbrengselen, ofschoon niet van alle verdienste ontbloot, toch minder belang opleveren. Ons overzicht van de Duitsche glastafereelen kunnen wij niet beter aanvangen dan met Zettler van München. In zijne kunstgewrochten openbaart zich oen ernstig streven naar dekoratieve schildering, iets dat wij, op weinige uitzonderingen na, bij andere zijner Landgenoten vruchteloos hebben weer gezocht. Zettler's groote raam is in drie vakken verdeeld, welke 's Heilands Geboorte, Dood en Hemelvaart voorstellen. Het omboordsel bevat tien medaljons, met voorstellingen uit Jezus'leven. Jammer dat de figuren wat overdreven lang zijn, en de kleur sommiger ruiten te zwak. Het dient gezegd te worden dat de kunstenaar, zorgvol de doorzichtbaarheid van het glas hooft, geëerbiedigd. Het aantal ramen die de Tyroler Glassmalerei van Innsbruck, volgens kartons van professor Klein uitvoerde, hebben eens te meer bewezen dat sommige kunstenaars hun talent naar alle omstandigheden weten te schikken. Zeker is het, dat ook nooit hunne gewrochten den stempel van gezonde opvatting dragen. De eerste raam in Gotischen stijl is in negen vakken verdeeld on stelt de verschijningen voor die op den dood van Christus volgden. Over teekening en stijl valt niet veel goeds te zeggen, en krachtigen kleurengoed kan men van eenvoudige fabriekruiten niet verwachten. Kleinere glastafereelen verbeelden; de eene ‘de Gedaanteverandering van Christus,’ de andere ‘Jezus in den Jordaan.’ De overheerschende kleuren der eerstgenoemde zijn groen en rozekleur; in de andere hebben groen en scharlaken rood de overhand. Meer dan ééne reden deed ons beide ramen | |
[pagina 542]
| |
als zijnde voor dezelfde kerk bestemd veronderstellen. Dat in in dit geval bij gebrek aan harmonie van toon het uitwerksel dier gekleurde vensters, op afstand gezien, oneindig zal verschillen, lijdt geen twijfel. Door een Romaansche en een Renaissanceglasraam heeft ons professor Klein bewezen dat het hem geenszins aan oudheidskundige kennissen mangelt. Waarom echter die ramen als uitvoering in geen opzicht van elkander verschillen komt ons onbegrijpelijk voor. De halfronde vensters die het Oost- en Westportaal van het groote Paleis der Weener-tentoonstelling opluisterden zijn breed aangelegd. In Herborenstijl opgevat, zijn zij in volkomen overeenstemming met het gebouw; jammer dat Carl Geyling van Weenen, even als de meeste zijner landgenoten, de kleurenkracht in het matten der ruiten meent te moeten zoeken. De blauwe hemel waarop zich zijne zinnebeeldige figuren uitlossen, is met cobaltblauw op lichtblauwe ruiten geschilderd; evenzoo zijn de andere kleuren door bruinen email gestompt. Is zulke bewerking niet eene stelselmatige vernietiging der glaseigenschappen? Een ander slach van penseeling, dat men ‘glasschildering’ noemt, bestaat hierin: Op eene mat geslepene ruit bootst men bij middel van allerlei onnatuurlijke kleuren de natuur na. Is alles wel gelukt... dan verkrijgt men een tafereel dat als effekt volkomen met een geoliede plaat in kleurendruk gelijk staat. Het eenige onderscheid nogtans is dat eene glasraam oneindig brozer is, en alzoo ten zeerste aan het gevaar van te breken is blootgesteld. Zoo zag men te Weenen eene door Brümer uit Hamburg tentoongestelde Madona waarvan slechts enkele fragmenten waren overgebleven; die schade (alhoewel slechts op 300 gulden geschat) is een duidelijk bewijs dat schilderen op groote ruiten een wezentlijken onzin is. Bovendien ondergaan de ruiten door herhaalde inbrandingen der kleuren, eene gedeel telijke ontbinding hunner glas- elementen, wat ze veel van hunne veerkracht doet verliezen. Van denzelfden aard waren de glastafereelen die het Sterven | |
[pagina 543]
| |
en de Kroning der Moedermaagd voorstellen door Müller, en Christus in den Olijvenhof door Ed. Rederer; verder eenige naamlooze kopijen naar Murillo, uit de Pinacotheek van München. In de voortbrengselen van Anton Terstl, Türcke, Banisch, Meyer's neffe en Von der Forst, scheen ons weinig kunstwaarde aanwezig. Vermelden wij nog een drietal medaljons van Kellner uit Wurtemberg: Vooral zijn St-Sebastiaan en zijn Verloren Zoon zijn echt meesterlijk uitgevoerd. Die kunstjuweeltjes, herinnerden ons de prachtvolle Zwitsersche medaljons van 1584 en 1605, die wij in een der Kunstpavillons der Weenertentoonstelling hadden bewonderd. Wanneer men nagaat, wat de Glasschildering eertijds was en hoe zij tegenwoordig wordt opgevat, dan, ja, is men geneigd aan vele onzer moderne glasschilders te zeggen: ‘Gaat bij de Ouden te leer; ziet hoe zij de kunst verstonden.’
* * *
Nu dat wij de Glasschildering als kunst beoordeeld hebben, willen wij ons eenige woorden over hare toepassing als kunstnijverheid veroorloven. Wij bedoelen de hedendaagsche ‘Grisailles’ of Grijsschilderingen, die enkel uit ornementen op grauwen of gekleurden grond bestaan en uit hoofde hunner eenvoudige en tevens spoedige fabrikatie in het bereik der geringste beurzen worden gesteld. De uitvoeringsmiddelen zijn nagenoeg van den volgenden aard: De matte of half doorschijnbare grond waarop zich de sieraden uitlossen, is ofwel, in het glas geslepen, of wel er door witten email ingebrand. Gansch in den beginne schilderde men de loofwerken er op, doch reeds van in de XVIde eeuw, werd dit eindelijk vervelend werk bij middel van uitgesneden patronen merkelijk verkort. Op onze dagen is men er in gelukt met behulp der drukpers de zwarte omtrekken overtebrengen. Ziehier hoe deze bewerking geschiedt: Vooreerst drukt men met eene daartoe bereide plaat de loofwerken en sieraden op papier, met dit verschil dat de drukinkt, in plaats van lamp- of ivoor- | |
[pagina 544]
| |
zwart, een email van dezelfde kleur voor basis heeft. Wanneer men de aldus verkregene print met de gedrukte zijden tegen eene ruit hecht en daarna in den oven plaatst, dan verbrandt het papier en de vetstoffen van den inkt, terwijl zich het email op de ruit vastzet. Een ander middel dat ons ruim zoo eenvoudig voorkomt berust op het volgende: Eerst wordt de ruit door een zwart email gansch overschilderd en gedroogd, vervolgens legt men er een in koper of zink uitgesneden patroon boven op, en wrijft er met een stijfharigen borstel overheen. De door de plaat beschermde deelen blijven staan; de overige worden weggevaagd en door inbranding met de ruit veréénzelvigd. Onder de grisailles welke ons om hunne karaktervolle teekening het best bevielen, komen op eersten rang die van Heinrich Burmeister, Bitterlin en Chabin. Van den eerstgenoemde zagen wij eene in Moorschen stijl bewerkte grisaille, wier stervormige en dooreen geslingerde figuren, wij niet beter dan bij een kantwerk kunnen vergelijken. Volgens eene oppervlakkige berekening, zou een vierkante meter van zulk venster uit niet minder dan 2500 stukjes glas zijn samengesteld!
* * *
Ofschoon wij wel aan de mogelijkheid gelooven dat enkele glastafereelen aan onze opsporing ontsnapt zijn, toch kunnen wij den lezer verzekeren, dat geen enkele zaal der Wereldtentoonstelling door ons onbezocht is gebleven, en wij met de nauwgezetste zorg het onderzoek hebben gedaan. Uit dit onderzoek is voor ons gebleken, dat, onder opzicht van Glasschildering, de Weenerexpositie van 1873 op verre na zoo belangrijk niet was als die van Parijs in 1867. Wanneer wij in aanmerking nemen dat, door de verbazende uitbreiding die dit kunstvak in de laatste jaren heeft gekregen, het getal deelnemers minstens driemaal zoo groot zijn moest, dan kunnen wij dien staat van zaken aan niets anders dan aan de officieele miskenning toeschrijven, waarvan, zooals wij gezien hebben, de Glasschildering reeds tweemaal het voorwerp is geweest. | |
[pagina 545]
| |
- Mochten deze regelen de oogen openen van hen, die zoo ten onrechte jegens deze belangrijke decoratieve kunst onverschillig blijven, dan hadden wij ons doel bereikt. Thans blijft ons nog eene taak te vervullen die vrij netelig is; doch wij achten het ons ten plicht de wonde te peilen, die tegenwoordig, even als in het tijdvak der Renaissance, de Glasschilderkunst dreigt te verkankeren. Aan wie ligt de schuld dat de glasschilder niet altijd de baan volgt die naar de monumentale kunst geleidt? - Aan het volk? - Och neen! Niet al wat kunst is maar wat de zinnen streelt, wordt door het volk dat nog steeds zoo een echt esthetische opleiding mistGa naar voetnoot(1), met geestdrift toegejuicht. - Het volk is dus hoogstens plichtig door onwetendheid. - Maar op diegenen welke als bevoegd te boek staan, en worden aangesteld om over dit kunstvak uitspraak te doen, ofschoon zij veelal beter zouden doen éérst te leeren wat Glasschildering is, en dàn te oordeelen, op hen rust de verantwoordelijkheid voor al die verbasterde kunstprodukten waarmede onze anders zoo prachtige tempels worden opgepropt! - Aan hèn de schuld, indien eenmaal de Glasschildering terugkeert tot de vergetelheid, waarin zij eene halve eeuw geleden nog gedompeld lag!
* * *
Wanneer wij echter de pogingen nagaan die velerzijds worden aangewend om de Glasschildering binnen de haar eigene perken te brengen, dan mogen wij gerust eene betere toekomst te gemoet zien. Doch indien wij reden hebben ons over den reeds verkregen uitslag te verheugen, zoo hebben wij het nog slechts aan enkele uitstekende kunstgeniën te danken; de groote meerderheid der glasschilders verkeeren daarover nog immer in de grofste dwaling. Niet de middelen neen, maar wel een echte kunstzin ontbreekt, om die kunst tot haar wezentlijk doel te brengen. Vóór alles dient dus het jammerlijk vooroordeel te worden uitgeroeid, waardoor nog zoo velen het middel voor het doel aanzien; men moet tot de overtuiging komen dat de | |
[pagina 546]
| |
Glasschilderkunst een dekoratief effekt, en geenszins het nabootsen eener schilderij beoogt. Immers in tegenovergesteld geval worstelt men met ongelijke wapenen: eene schilderij wordt bij weêrkaatsend en een gekleurde raam bij dóorvallend licht beschouwd; ziedaar iets wat maar al te veel uit het oog wordt verloren. ‘Vouloir introduire les qualités propres à la peinture opaque dans la peinture translucide’ zegt Viollet-le-Duc ‘c'est perdre les qualités précieuses de la peinture translucide sans compensation possible’Ga naar voetnoot(1) Even groot is het verschil der uitvoeringsmiddelen. Inderdaad, wàt vermogen des schilders juist gepaste kleuren en halve tonen tegen een inbrandvuur, dat... geen kunstgevoel bezit en de kleuren willekeurig wijzigt. Zoo beantwoordt de uitslag dan ook geenszins aan zulk verkeerd streven; wij zijn ten volle overtuigd, dat géén kunstenaar zijnen naam onder eene op doek overgebrachte glasraam zou willen neerschrijven. Wanneer men de onvergankelijke kleurenpracht bewondert, waarmede de Glasschilderkunst in hare oorspronkelijke eenvoudigheid gepaard ging, dan moet men wel bekennen dat de Ouden hierin waarlijk onze meesters waren. Niet door een groot aantal middelen, maar door het echt kunstgevoel dat hen bezielde, wisten zij, die het glasschilderen te voorschijn riepen, die kunst tot eene schitterende hoogte te brengen. Zulke grondbeginsels vooruitzetten is overigens slechts de zienswijze deelen van mannen, die in zake van kunst als zeer bevoegd worden erkend. Trouwens, ziehier hoe eenigen dit tijdvak hebben beoordeeld: Viollet-le-duc:‘Comme style du dessin applicable à, la peinture sur verre et comme entente de l'effet simultané des couleurs translucides, le XIIe siècle a sur le XIIIe une supériorité incontestable.’ (Dict. de l'Architecture Blz. 380). Caumont: ‘Si l'on considère l'effet général, l'harmonie | |
[pagina 547]
| |
des teintes et la richesse des couleurs, le bel âge du vitrail c'est le XIIIe siècle.’ (Abécédaire d'archéologie. Blz. 615). Laboulaye: ‘C'est vers la fin de XIIe siècle que la peinture sur verre atteignit peut-être son plus haut degré de perfection.’ (Essai sur l'Art Industriel. (Blz. 235). Bontemps, sprekende van de XIIIe eeuw: ‘Nous n'hésitons pas à proclamer que nous les regardons comme l'emportant sur tout ce qui se fit depuis.’ (Guide du Verrier. Blz. 696). Lévy, handelende over de XIIIe eeuw: ‘Ce qu'il faut surtout admirer, c'est l'entente parfaite du contraste simultané des couleurs, c'est aussi la pensée religieuse, si bien reproduite et si habilement poursuivie par ces pieux et fervents artistes. Les travaux de la peinture sur verre ont, à cette époque, une harmonie et une unité telles que nous n'en trouverons de pareilles dans ancun autre siècle.’ (Hist. de la peinture sur verre. Blz. 80). Ofschoon bovenaangehaalde schrijvers het niet gansch ééns zijn aangaande de vraag, of het de XIIe, ofwel de XIIIe eeuw is, die men als het schitterendste tijdvak der Glasschilering moet aanzien, toch zijn zij eenparig van gevoelen, dat het verval dezer kunst van het begin der XIVe eeuw dagteekent. Wil dit zeggen, dat wij ons bij slaafsche navolgingen der Ouden moeten bepalen en zooals zij, dikwijls naar dezelfde kartons werken? Zeker niet. Men zij slechts den raad van Violet-le-duc indachtig: ‘Profitez de ce qui s'est fait; faites mieux si vous pouvez, mais n'ignorez pas les chemins déjà parcourus, les résultats déjà obtenus dans le domaine des arts.’Ga naar voetnoot(1). Inderdaad, een enkele blik op de prachtvolle middeneeuwsche tempels, welke de tijd nog gespaard heeft, is voldoende om ons van den rijkdom der gedachten en den verheven kunstzin onzer voorouders te overtuigen. Alles wat tot die tempels behoorde, had zijne bepaalde bestemming; niets was het gevolg eener grillige opvatting. Men vergat niet dat vensters dienen om de kerk te verlichten, daarom eerbiedigde men de doorzichtbaarheid van het glas. Wel hoefden de ruiten niet | |
[pagina 548]
| |
regelmatig vereenigd te worden, maar in géén geval toch mocht de duurzaamheid van het venster worden benadeeligd; van daar kleine en dikke ruitjes. Door die mozaïsche behandeling werd de kleur de hoofdzaak, en de teekening als ondergeschikt beschouwd, want men wist dat men nooit, met op eene doorzichtbare zelfstandigheid te schilderen, hetzelfde uitwerksel als van eene schilderij op doek of panneel kan verwachten. ‘Vouloir reproduire,’ zegt elders nog voornoemde kunstrechter ‘ce qu'on appelle un tableau, c'est-à-dire une peinture dans laquelle on cherche à rendre les effets de la perspective linéaire et de la perspective aérienne, de la lumiére et des ombres avec transition, sur un panneau de couleurs translucides, est une entreprise aussi téméraire que de prétendre rendre les effets des voix humaines avec des instruments à cordes.’ Alles in den tempelbouw der Ouden moest samenwerken om het godsdienstig gevoel optewekken. Zij vonden dat de doorzichtlijnen die de gedachten verre, zeer verre buiten den tempel voeren, aan dit doel niet beantwoordden, en wisten ze dus zorgvuldig in hunne samenstellingen te vermijden. Het is maar van het oogenblik af dat nieuwe ontdekkingen de uitvoeringsmiddelen kwamen vergemakkelijken, en de éénheid in tempelbouw en versiering opgehouden had te bestaan, dat wij met het godsdienstig karakter ook de dekoratieve Glasschildering zien vervallen. Wel treft men onder de glastafereelen van het Herborentijdvak echte meesterstukken aan, doch alle gemeenschap van stijl en versierselwijze heeft opgehouden. Wat ons echter méér bevreemdt, is dat zelden die in modischen stijl vervaardigde tempels gekleurde ramen bevatten, terwijl men het er integendeel op gemunt had de ogivale kerken met bastaard-gewrochten te begiftigen. Wij zijn er zeker verre van alle Glasschildering af te keuren, die niet tot het middeneeuwsche tijdvak behoort, doch het valt niet te ontkennen dat deze laatste op hoogere verdienste dan de hedendaagsche mogen aanspraak maken. Niet krachtdadig genoeg dus, kunnen wij er ons tegen verzetten, als er in eene kerk glasramen worden geplaatst, die rechtstreeks met den | |
[pagina 549]
| |
bouwtrant in strijd zijn. Zelfs dan wanneer wij, modernen, geroepen zijn het werk onzer voorvaderen te herstellen, of datgene te volvoeren wat het genie eens kunstenaars heeft ontworpen, dan mag de trots op zulk werk, slechts hierin bestaan: dat men, met geheele terzijdestelling van eigen verbeteringsplannen, zich geheel aan 's meesters inzichten onderwerpt. Zoo men op onze dagen nog geen rustpunt gevonden heeft, om al de middelen van samenstelling tot één geheel te smelten, en daaruit een nieuwen bouwtrant in 't leven te roepen, dan toch is men door gewetensvolle studie er toe gekomen, de oude bouwstijlen met hun eigentlijk karakter weer te geven. Een der grootste moeielijkheden is thans overwonnen: men heeft begrepen, dat men van de zelfstandige Nationale Kunst was afgeweken; overal poogt men nu de aandacht op de aan ons land behoorende schoonheden uit de middeneeuwsche kunst te vestigen.- Nu komt het er nog op aan de Glasschildering van alle verbastering te zuiveren en tot hare veredeling meê te werken.
Antwerpen, 1874. |
|