De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 500]
| |||||||||||||||||
Algemeen overzicht der in het Nederlandsche mogelijke versmaten.(Dit tweede artikel onzes geachten medewerkers handelt over de metrische verzen. Nog nooit - zelfs niet door Van Duyse, in zijne groote ‘Verhandeling over den Nederduitschen Versbouw’ is in onze moedertaal eene zóó volledige studie over dezen kunstvorm geschreven. Eene menigte maten zijn in het werk des heeren Van Droogenbroeck voor de eerste maat bij ons bekend gemaakt en door voorbeelden opgehelderd. Een aantal dezer voorbeelden zijn door den schrijver zelvengedicht, niet omdat er geene andere goede te vinden zijn, maar omdat hij het gemakkelijker achtteze neer te schrijven, in stede van die in zijne bibliotheek op te zoeken. Verders treffen wij verschillige zeer gegronde aanmerkingen en raadgevingen aan, die de belangrijkheid dezer studie nog vergrooten. Wij dringen er nogmaals op aan: onze jonge dichters en toonkundigen kunnen hieraan niet te veel aandacht wijden. Immers zooals Dautzenberg het zeer terecht schreef: ‘De gedachte behoort aan 't menschdom, ja;
maar de vorm? dien mogen we kiezen.
De gedachte, die schoon is, behoeft ook een kleed
dat heurer beduiding gepast is.’
| |||||||||||||||||
Tweede artikel.De metrische versmaten der Grieken (door de Romeinen overgenomen) kan men in twee soorten verdeelen: sommige hebben één schema voor al de verzen; andere hebben een schema dat zich over de gansche strophe uitbreidt. Tot, de eerste behooren: | |||||||||||||||||
1. De hexameter.Wij willen bij deze versmaat wat langer stil blijven, omdat vele onzer voornaamste dichters, ze reeds met werk waardigen uitslag hebben gebruiktGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||
In den grond bestaat de Hexameter uit zes dalende spondaeen: -̓- -̓- -̓- -̓- -̓- -̓- Elk dezer kan door eenen gelijkgeldenden dactylus afgewisseld worden; zoo dus: ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ Doch beide verzen zijn even onharmonisch. Opdat de hexameter waarlijk schoon zij, moeten de volgende regels streng in acht genomen worden:
| |||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||
A̅ls mĕ dĕ ge͞est nĭet bĕmĕrkt, zo̅o k̅n hĭj mĕ ze̅kĕr gĕen kwa̅ad do͞en ofwel na de tweede sylbe van den derden voet (vrouwelijke caesuur:) Ke̅rkho̅f! ho͞ordĕ ĭk hĕm ze̅ggĕn, ̎ ĕn: A̅llĕs ŏp a͞arde is vĕrga̅nkli̅̆jk! of, bij gebrek aan eene dezer, twee mannelijke caesuren, die vallen achter de eerste sylbe van den tweeden en vierden voet:Ga naar voetnoot(1). Py̅rrhu̅s va͞ar̎t mĕt zi̅jns va̅dĕrs gĕwe̅ld ̎ vo͞ort; ge͞enĕ vĕrspe̅rrĭng, | |||||||||||||||||
2. De pentameterkomt uit den hexameter voort en wordt steeds met dezen verbonden. Zijn schema is: ¯ ˘ ͞ ˘ ¯ ̆ ͞ ˘ ¯ ̎ ¯ ˘˘ ¯ ˘˘ ¯̆ | |||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||
b.v. Voelt ge in uw hart weertrillen der dichtkunst edele klanken Zulk tweeregelig gedicht (distichon) is de gewone vorm der spreuk- en puntdichten. De pentameter wordt tot langere gedichten ook aangewend, en wel in den Elegie. Wij zullen ons bepalen tot de volgende raadgevingen. 1o. De mannelijke hoofdcaesuur in den hexameter dikwijls door de vrouwelijke vervangen, of door de twee mannelijke in den tweeden en vierden voet. 2o In den pentameter zooveel mogelijk spondaeën brengen. (Wanneer de mannelijke caesuur des hexameters verscheidene malen herhaald voorkomt, lijdt hierdoor de harmonie, aangezien het eerste deel des pentameters daar in waar de gelijkstaat met het eerste deel des hexameters. (¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ͞ ˘ ¯). Indien men geene spondaeen in den pentameter gebruikt, valt dit vers in twee gelijke deelen.
¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ǁ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯
Dit is voor het distichon niet te veroordeelen; maar in de Elegie is verscheidenheid eene hoofdvereischte.) Beide versmaten vergen, ofschoon zij maar eenvoudig schijnen, veel kunstoefening en fijn gehoor; voor ons, wier rhythmisch gevoel door het jambische en trochaeische getiktak en on nog meer door het getokkel der zoogenaamde trippelverzen is vervalscht, is er waarlijk moed en volharding noodig om eene vrije vlucht te winnen in deze maten: maar ook, is eens de moeilijkheid te boven gekomen, hoe rijk wordt de dichter er om beloond! | |||||||||||||||||
3. Het asclepiadisch vers,door Horatius veel gebruikt, bestaat uit eenen dalenden spondeus (of trocheus), twee choriamben en eenen jambus.
¯ ˘ ͞| ¯ ˘˘ ¯ ǁ ¯ ˘ ˘ ¯ | ˘ ¯ | |||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||
b.v. Gansch nu sterf ik niet meer; 't grootste gedeelte mijns
Trotst den dood en het graf. Ja, voor het nageslacht
Groeit mijn roem nog zoolang hier met den pontifex
Stil en zwijgend de maagd 't hoog Kapitool bestijgt.Ga naar voetnoot(1).
(Horat. III, 30).
| |||||||||||||||||
4. Het groot Asclepiadische vers,welks metrum is: ¯ ͞˘ | ¯˘˘¯ | ¯˘˘¯ | ¯ ˘˘¯ | ˘¯ De caesuur valt achter den eersten of tweeden choriambus. b.v. (Horat. I. 18.)
Deze maat wordt ook tot distichons aangewend, b.v. Eenmaal draagt men mij òók verre van hier ǁ ginds naar het sombre graf:
Moge ik, zuiver van hart. ǁ rein als dit kind rusten in moeders schoot!
| |||||||||||||||||
5. De jambische trimeter;de maat der dramatische samenspraak, bestaat eigenlijk uit drie di-trochoeen (¯ ˘ ¯ ˘). Deze laatste sylbe is telkens wankend. Men heeft van den derden ditrochaeus de wankende sylbe afgesneden en ze vooraan gesteld; de caesuur moet vallen achter den eersten of tweeden dobbel voet (dipode). Het schema is dus:
˘̆ | ¯ ˘ ¯ ˘̅ ǁ ¯ ˘ ¯ ˘̅ ǁ ¯ ˘ ¯ Voorbeeld: Ŏ scho͞onĕ to͞eko̅ms̎t! zi̅jt gĕ da̅n voŏr ee͞uwĭg mi̅j | |||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||
Vooral dient vermeden te worden dat de stemrust achter de eerste sylbe des tweeden dipodes valle; er zou eene alexandrijnsche beweging uit volgen die den trimeter gansch berooft van zijn harmonisch karakter. b.v. Ĕrba̅rm ŭ mi̅jns ŏ Go̅d̎ ĕn sti̅l mĭjn zu̅chtĕnd ha̅rt. Dit vers kan aldus verbeterd worden. Ĕrba̅rm ŭ mi̅jns ĕn sti̅l mi̅jn ha̅rtĕ,̎ he̅lp mĭj Go̅d! Het is raadzaam den spondeus aan te wenden op de in het schema aangeduide plaatsen: de te jagende beweging stilt er door; ook vermijde men den overvloed van trochaeische en ditrochaeische woordvoeten. b.v. ‘Mijn’ ‘heiderozen’ onbekookte rijmerij,
‘Zijn sedert jaren doodvergeten, beste man!
Of: ‘Hoe deze tijding onze vrienden blijde maakt’
Zoo iets mag niet dan in buitengewone omstandigheden geduld worden. Een laatste woord over den trimeter. Wie Vondels alexandrijnen bestudeerd heeft, zal er menigmaal de beweging van den trimeter ontmoet hebben en in bewondering stilgehouden voor de kracht welke in deze maat besloten ligt. De dichter De Koninck ook geeft ons eenige gelukkige voorbeelden in ‘Het menschdom verlost.’ .... En zinkt beneden, werkt en rept zich, woelt en wroet.
.... Des Smartenproevers, blijft bij d'ongehoorden smaad
Zoo kalm, zoo ernstig, goddlijk waardig.....
Men late zich echter niet bedwelmen door de verzen uit de beschrijving der Hel; verscheidene dezer hebben eenen voet te kort en passen dus geenszins in een alexandrijnsch gedicht, b.v.: En wanhoopskuilen, bitt're wroegingskolken
En vuurbergmonden, zwarte smookdampwolken, enz.
| |||||||||||||||||
6. Deze verzen zijn onvolkomene trimeters, ook wel eens elfsylbige jamben genaamd, welker schema is:˘̅ ¯ ˘ ¯ ˘ ̅ǁ ¯ ˘ ǁ ¯ ˘ ¯ ˘̅ | |||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||
b.v. Ŏ la͞at mĭj, la͞at mĭj ru̅stĕn,̎ zòó, de handen | |||||||||||||||||
7. Gansch in den zelfden aard is de afgeknotte trimeter of tiensylbige jambus.̅˘ ¯ ˘ ¯ | ̅˘ ǁ ¯ ˘ ¯ ǁ ˘ ¯ b.v. Nŭ za̅t hĭj pe͞inzend̎ aan den appelboom Beide versmaten hebben de breedheid noch de deftigheid van den trimeter; zij schijnen evenwel hoogst geschikt voor het poëtische verhaal, zijn aangenomen als kunstvorm voor het moderne treurspel, en de muzikale dichtkunst heeft ze voor recitatieven menigmaal met geluk aangewend. Niet zelden worden de elf- en tiensylbige jamben gemengd gebruikt; de caesuren moeten niet altijd streng op de aangeduide plaats vallen; hier is den dichter meer vrijheid vergund, om zooveel mogelijk de eentoonigheid te overwinnen, welke uit het veelvuldig gebruik der jamben voortspruit; de stijgende spondaeus is mede zoor aan te prijzen in den aanvang der twee dipoden. | |||||||||||||||||
8 Wanneer men den tiensylbigen jambus met eenen trochaesus verlengt, bekomt men den Choliambus:˘̅ ¯ ˘ ¯ | ̅˘ ¯ ˘ ¯ | ˘ ¯ ¯ ˘ Eene zeer hinkende maat, slechts tot spot- en hekeldichten geschikt, b.v. Ook zijn er dichters, die niet weten hoe zingen;
Maar hunne lier verwisslen tegen 't draaiorgel
En ons met hunnen jambendeun in slaap wiegen, enz.
| |||||||||||||||||
9. Van denzelfden aard is het Hipponaktisch vers, welks schema is:¯ ˘ ¯ ̅˘ | ¯ ˘ ¯ ̅˘ | ¯ ˘ ¯ ̅˘ | ¯ ¯ ˘ | |||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||
b.v. | |||||||||||||||||
10. Waarlijk harmonisch is de Phalaekische versmaat welker schema is.¯ ¯̆ ¯ ˘ ˘ | ¯ ˘ ¯ ˘ | ¯ ̅˘ b.v. Moeder, lispelde zij, och laat me heengaan!
Hier in huis is 't zoo warm, en buiten waait de
Bloemengeur me zoo koel en frisch, ach moeder, enz.
| |||||||||||||||||
11. De anapaestische tetrameter,eene zeer heftige maat vol mannelijkheid, is ons door Dautzenberg op eene treffende wijze voorgezongen; het schema is: ˘ ͞ ˘ ¯ ˘ ͞ ˘ ¯ | ˘ ̅˘ ¯ ˘ ̅˘ ¯ | ˘ ̅˘ ¯ | ˘ ˘ ¯ ̅˘ In deze verzen vermijde men de vrouwelijke caesuren wanneer zij aanleiding tot amphibrachysche beweging zouden geven; doorgaans valt de caesuur achter den dipode. b.v. Ĭn hĕt gol̅vĕndĕ ve̅ld ̎waa̅r 's lee͞uwĕrĭks li͞ed Wij kunnen niet nalaten onze lezers naar dit overheerlijk gedicht (De vormen der taal) te verwijzen. Het is om zijnen inhoud en schier vlekkeloozen versbouw als een der beste te beschouwen, welke wij in dien aard bezitten. - En het verscheen in eenen tijd als hier te lande nog bijna niemand van metrische verzen eenig begrip had!
Gaan wij nu over tot de tweede soort van metrische versmaten; de strophenschema's. Wij zullen met de eenvoudigste beginnen: | |||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||
1. Het glyconische vers en het pherecratische.(¯ ˘̅ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘̅) en (¯ ˘̅ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘̅) worden tot kleine gedichten aangewend en wel indezervoege: Driemaal het glyconische met het pherecratische tot slot. b.v. Wa̅s hĕt wa͞ar? Ĭk ĕn we͞et hĕt ni̅et.
Li͞evĕ 'k dro͞omdĕ 'nĕn dro͞om văn di̅j
To͞en ĭk slu͞imĕrde ĭn li̅ndĕnscha͞ûw,
Z̅onda̅g le̅st, nă dĕn no͞enĕ.
Dat noemt men eene glyconische strophe. Omgekeerd: driemaal het pherecratische vers, met het glyconische voor slot heet men eene pherecratische strophe: b.v. We̅n bĕko͞orlĭjkĕ to̅nĕn
Ha̅lf we͞emo͞edig ĕn sma̅chtĕnd
Ro̅nd ha͞ar su͞izĕn, vĕrri̅jst ĕen
Aa̅rtssche̅lm lo͞erĕnd văn a̅chtĕr 't ri̅js.
Niets belet echter de strophe langer te rekken met een der beide verzen vier- of meermaIen te herhalen; de geoefende dichter zal gewaar worden of zulke uitbreiding voor zijn onderwerp noodig is. | |||||||||||||||||
2. De sapphische strophe.Een der schoonste welke er bestaan: zij is even goed geschikt tot krachtige lierzangen als tot weeke liefdeklachten of eenvoudige natuurpoëzie.
¯ ˘ ¯ ˘¯ | ¯ ˘ ˘ | ¯ ˘ ¯ ˘¯ (ter)
Het eerste, driemaal herhaalde vers heeft een dalende beweging en geene vaste caesuur. De spondaeen geven veel kracht; een stijgende spondaeus in den eersten dipode zet eene onstuimigheid bij, die hoogst schilderachtig is, doch niet dan om gegronde redenen mag aangewend worden. De strophe besluit met een adonicum:(¯ ˘ ˘ ¯ ̅˘). | |||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||
Voorbeeld: 1. En jasmijnen, purperen trossen hangen
Boven haar, doorkruidend de lucht met balsem;
En ze zet zich, droomend, ze weet niet wááraan
Neer in het bootje.
Voorbeeld: 2. Beur het hoofd stout, Vlaanderens dichterschaar! Lang
Strijdt ge reeds hardnekkig voor taal en landaard
Tegen 't vuig bastaardengebroed, dat half blind
Grijnzend terugwijkt
Waar uw kunstglans straalt, enz.
| |||||||||||||||||
3. De alcaïsche stropheheeft eene stijgende beweging en bestaat uit vier verzen waarvan de twee eerste gelijk zijn aan het volgende schema: ̅˘ ¯ ˘ ¯ ̅˘|| ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ̅˘ Het derde vers heeft twee ditrochaeen en eenen voorslag:
˘ | ¯ ˘ ¯ ̅˘ | ¯ ˘ ¯ ̅˘ Het vierde heeft twee dactylen en eenen ditrochaeus. ¯ ˘ ˘ | ¯ ˘ ˘ | ¯ ˘ ¯ ̅˘ b v. Als vriend der Muzen laat ik verdriet en vrees
Door 't woeste heir der winden naar 't Kretisch meer
Verzetten. Hoe dan ook in 't ijzig
Noorden een koning geducht zich make,
Of Tiridates schrikke, daar stoor ik mij
Niet aan......................... (Horat 1. 26).
De heer B. Ph. de Kanter gaf in het Nederduitsch Tijdschrift I. blz. 193 een treffelijk gedicht in dezen vorm: wij schrijven er hot volgende uit af: Als waan en droom scheen toen de gedachte mij
Dat eens de Belg de vriend des Bataaf zou zijn;
En nu terwijl mijn' lokken grijzen,
Moogt ge, o mijn oog, nog dit feest aanschouwen!
Ook de meesterdichter Dautzenberg zong, gelijk hetweinigen gegeven is te zingen: Mijn levensboot zweeft over de wijde zee
Zacht glijdt ze heen langs klippen en rotsgevaart.
Trots stormgehuil en wervelkolken
Speelt ze midden van doodsgevaren.
| |||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||
Welke schilderachtigheid en harmonie! Hoe keurig klinkt dit nevens het matte. ‘O edel voorwerp onzer bedoelingen’ van Bilderdijk, dat men in bijna al de prosodiën als toonbeeld opgehangen ontmoet! | |||||||||||||||||
4. De kleine asclepiadische strophe.A. De drie eerste verzen hebben het volgende schema:
¯ ̅˘ ¯ ˘ ˘ ¯ || ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ¯ ̅˘ Het vierde is een glyconisch vers. Voorbeeld. Somtijds, moede geleefd, weenend en troosteloos
Zie ik somber terug verre 't verleden in.
Ach! hoe menigen zucht slaak ik bij 't wederzien
Langverdwenener beelden dan!
B. Stelt men in plaats van het derde vers een pherecratisch, dan wint de strophe nog in lieflijkheid. b.v. Mocht ik zeggen wat heil steeds me de liefde bracht;
Mocht ik zingen de vreugd die in mijn' boezem woont,
Schooner klonken geen tonen
In 't ontwakende lentgetij!
Het zou ons te verre leiden zoo wij al de metrische strophenmaten, welke gebruikt zijn, wilden opgeven; ten andere kan men naar het voorbeeld van Grieken en Latijnen, ja zelfs van Duitschers nieuwe metrums voor strophen uitvinden. Dit is echter niet aan te raden, vóór door eene grondige studie en jaren oefening, het oor gevormd zij. Sommige Duitsche dichters der vorige eeuw hebben ons mislukte proeven geleverd. Liever bepalen wij ons dan tot een viertal strophische maten welke ons als de welluidendste voorkwamen. Het onafzienbaar veld der hoogere Odenmaten (Pindarische) zullen wij door maar ééne vrucht laten kennen.
a. ¯ ̅˘ ¯ ˘ ˘ ¯ || ˘ ˘ ¯ ˘ ¯ ̅˘ (bis) ¯ ¯ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘̅ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ Rein van hart en gemoed, als een kind eenvoudig
Steeds in 't schoone verliefd en een vriend der waarheid
Glimlach' blijde der wereld
Wie zich te dichten verstout.
| |||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||
¯ ¯ ¯ ˘ ˘ ¯ || ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ̬̅ (bis) ¯ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ¯ ̆̅ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ¯̬ Waant niet zonen te zijn dezes verheven' volks.
Bastaards zijt ge voorwaar, fier op een' vreemden tooi:
Uw eigene taal, de glorie
Des verledenen kent ge niet!
c. ¯ ˘ ˘ ¯ || ¯ ˘ ˘ ¯ | ¯ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ || ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ | ¯ ˘ ¯ ¯ ¯ ¯ ˘ ˘ ¯ ¯ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ¯ Laak me wie wil, wijl ik het eerst hier te land
Een geoefender oor, een fijner gevoel vergen durf:
Oostwaarts blonk mij de lichtstraal
Sinds is me klaarder het moederlied!
d. ¯ ˘ ¯ || ¯ ˘ ˘ ¯ || ˘ ¯ ˘ ¯ (bis) ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ || ˘ ¯ ˘ ¯ ˘ ¯ || ¯ ˘ ¯. Ben ik eens, verre van hier, met zang en klank
Heen in 't graf; ziet bij geval een vreemdeling
Later het schrift van mijn' hand, en vraagt u
Dichtervriend, wie ik was, (enz).
Deze voorbeelden zijn genomen uit Dautzenbergs gedichten. Nog veel andere schoone schema's zijn er in te vinden, en wij kunnen den studeerenden kunstliefhebber niet genoeg aanraden den bundel, die in 1850 verscheen, te lezen. Het aandachtig ontleden van zulke stukken is voordeeliger dan men wel veronderstelt. Dautzenbergs ijver voor het schoone heeft aan onzen Vlaamschen versbouw de grootste diensten bewezen, en het mag als stellig verklaard worden, dat zonder Dautzonberg, de dichtkunst hier te lande nog lang zoude voortgesukkeld hebben in het oude spoor. Laat ons hopen dat het goede zaad hier niet op de steenrots zal gevallen zijn, maar honderdvoudige vruchten voortbrengen zal! Ziehier nu ten slotte twee strophen in hoogere odenmaat. | |||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||
De dichter.˘ ¯ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ¯ ˘ ¯ ˘ ¯ ¯ ¯ ˘ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ¯ ¯ ˘ ˘ ¯ ¯ ¯ ˘ ¯ ¯ ¯ ˘ ¯ ¯ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ¯ ¯ ˘ ˘ ˘ ¯ ˘ ¯ ˘ ¯ ¯ ¯ ˘ ¯ ˘ ˘ ¯ ˘ ¯ ¯ ˘ ¯ ¯ ˘ ¯ ˘ ¯ Hij voelt zijn hart voor de schoonheid slaan;
Hem sleept de geestdrift verder, en hij stijgt, en hij verheft zich in d'ethergloed!
Wondre muziek stroomt neder, krachtvol
Klinkt de lierzang, hoogerer sferen ontleend,
Welluidend als de Grieksche godentaal, die
Eeuwen lang der beschaving licht juichend omdroeg van volk tot volk!
Zoo rijst de zon uit den schoot der zee,
Het oosten breed goudkleurende met stralende penseelen en vlammenverf.
Plotseling heft heel de aarde, in lichtglans
Badend, hoogtijdsliederen aan en vermengt
't Zwaardreunende gebruis des eikenwouds met
Vogelneuriën; voegt de strandbranding naast visschervrouwenzang! (enz.)
Jan Van Droogenbroeck.
(Slot volgt). | |||||||||||||||||
Drukfeilen.
|
|