De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijAlgemeen overzicht der in het Nederlandsch mogelijke versmaten.Ga naar voetnoot1Wij stellen ons voor, eenig licht te werpen op de versbouwkunst, die ten zeerste verdient gekend te worden niet alleen door wie zich op de poëzie toelegt, maar ook door elkeen, die er prijs aanhecht de schoonheden van een gedicht in volheid te smaken. Wij zullen ons niet bezighouden met de bepalingen der prosodie; men vindt ze in de onlangs nog van de pers gekomene beknopte Nederlandsche Metriek door Dr J.F.J. Heremans, klaar en bondig gegeven; maar wij zullen liever den versbouw geheel doorgaan en de verschillende maten in geleidelijke volgorde beschouwen. Om de taak gemakkelijker te maken zullen wij ons werk in drie hoofdstukken verdeelen. Het eerste zal handelen over de eenvoudige versmaten en den invloed van het daar gebruikte rijm. Het tweede over de metrische samengestelde maten, door de Classieken gebruikt, en in onze taal nagebootst. | |||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||
Het derde zal eenigo Oostersche maten doen kennen alsmede eenige rijmende metrische versvormen. | |||||||||||||||
I.Eenvoudige versmaten zijn zulke, die uit gelijkaardige voeten bestaan, als daar zijn:
De laatste voet der vier eerste maten ondergaat om het rijm dikwijls verandering:Ga naar voetnoot1
| |||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||
Al die veranderingen komen veel voor in rijmende verzen, uit oorzake der vrouwelijke rijmen in jamben en dactylen, en der mannelijke rijmen in trochaeïsche, amphibrachysche en dactylische verzen. Deze veranderingen brengen verscheidenheid mede, vooral in korte verzen; en om deze reden zijn korte verzeu klankrijker dan lange: deze laatste, van vijf tot acht voeten, zijn menigmaal zoo eentonig dat zij eene caesuur behoeven, die verspringt; doch de korte verzen hebben anderzijds het gebrek, dat, waar de rijmen in eene zekere volgorde zich vertoonen (verspringend, omarmend, gekruist of bij paren), de verzenreeks eene zekere symetrie krijgt, die den zwier der rede belemmert. Bemerken wij nog ten slotte: het rijm, dat de voetverandering teweegbrengt in korte verzon, slaat zeer door, en is oorzaak dat de woordvoet met den versvoet te dikwijls gelijkvalt. Voorbeeld: Purperen stralen
Kleuren de dalen,
Heuvels en kimmen
Glinst'ren en glimmen.
De vier rijmen zijn vier woord-trochaeën. Wie Dautzenberg's schoon gedicht: ‘Feestdag op het land’ leest, zal er het bovenstaande geval veel in aantreffen; - een | |||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||
bewijs dat zulks zwaar te vermijden is, maar geen bewijs ten voordeele der harmonie van korte eenvoudige versmaten. Om de eentonigheid te doen verdwijnen hebben de dichters, buiten de hooger opgegevene verspringende stemmst (coesuur) zich voetverwisselingen veroorloofd, voegende in hunne jambisch of trochaeïsche verzen spondaeën (¯ ¯ en pyrrichiën (˘ ˘). b.v.
Een ruim gebruik van deze vrijheid hoeft de dichter De Koninck gemaakt in zijne beschrijving der Hel: De Koninck gemaakt in zijne beschrijving der Hel: Hier liggen wild dooreen geblaakte zwavelpleinen,
.... En̆ he̅uvĕlĕn văn sma̅rt, valleien van gesteen
En̆ wa̅nho̅opsku̅ilĕn, bi̅ttrĕ wro̅egĭngsko̅lkĕn
En̆ vu̅urbe̅rgmo̅ndĕn, zw̅artĕ smo͞okda̅mpwo̅lkĕn.
Een vers uit zijne beschrijving van 't eerste ouderenpaar is vooral merkwaardig: Wat verwen zijn bekwaam het tweede beeld te malen
Dat wandelt door het groen van Edens lommerdalen
Als in de schemering de jonge dageraad
.... zich baadt.
Het wankende van de eerste vershelft: ˘̅ ˘̅ ¯ ˘ ˘ Als in de schemering’ is hier, m.i. een meestertrek. Nog verder gaan de dichters van accentverzen, die de voeten van gelijke beweging, onverschillig hoe ze op elkander volgen, gebruiken. b.v.
Stijgende beweging.
Daăr wi̅pt zĕ ̍ lan̆gs 't he̅k ĭn ̍ dĕ we̅idĕ
| |||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||
Hĕt dr͞aa̍gju̅k o̅v̍er̆ dĕn ha̅ls ̍ gĕlei̅d, enz.
of: In̆ hĕt dic̅h̍tĕ bo̅sc̍h wăar vi̅nk ĕn si̅js
Mĕt s̅ne̍p ĕn li̅js̍tĕr ba̅bbĕlĕn.Ga naar voetnoot1
Dalende beweging.
A̅kĕlĭg gr͞eep dĕ ̍ sti̅ltĕ ons aa̅n
I̅n dĕ ̍ so̅mbĕrĕ ̍ ker̅kho̅flaa̅n.Ga naar voetnoot2
of: Va̅dĕr! he̅b ik̆ nĭet lan̅g gĕnoe̅g met̆ tr̅anen̆
Mi̅jnĕn ŏns̍chu̅ldĭgĕn ̍ mi̅ssta̅p ̍ uit̅gĕboe̅t?
Verzen van verschillende beweging komen ook gemengd voor: En̆ ee̅r ze̅s w̅ekĕn vĕrloo̅pĕn
Vi̅erĕn w̆ij br̅uilof̅tfee̅st!
of: Vo̅lgt dĕzĕn Go̅d ŏp zĭjn tro̅mmĕl ĕn tra̅nt
Bĕsche̅rmt ŭw rec̅ht ĕn va̅dĕrla̅nd.
Doch wanneer men voeten van verschillende beweging in hetzelfde accentvers aanwendt, ontstaat daardoor eene botsing, die zelden een goed uitwerksel zal hebben; in de volgende verzen is zulks evenwel gewaagd: Hĭj ku̅ch̍te ĕn ho̅est̍tĕ pi̅jnlĭjk, he̅esch;
In̆ dĕ bu̅urt ̍ hu̅ildĕn ̍ dĕ ho̅ndĕn:
of: Hŏe a̅k̍ĕlĭg w̅a̍s h̆et b̅ui̍tĕn n̅u,
Hoĕ wo̅est ̍ ru̅ischtĕn dĕ ̍ bo͞om̆en!
Wat zou ter verdediging dezer verzen kunnen aangevoerd worden, valt hier buiten ons bestek. Wanneer wij nu terugblikken op de verschillende versoorten, die wij aangehaald hebben, bemerken wij, dat ze in twee soorten te verdeelen zijn, namelijk, de streng in de maat gehou- | |||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||
dene jambische, trochaeische enz. verzen, welke enkel op het einde der versregels somtijds om het rijm afwyken, on de accentverzen, die aan de beweging alleen min of meer gebonden zijn. Voor de eerste soort zijn vrijheden noodig om der welluidendheid wille; doch de sylben blijven geteld. In de tweede soort ziet men hier en daar verandering van beweging in de verzenreeks en ja, soms in het zelfde vers; maar altoos blijft het getal geaccentueerde sylben geëerbiedigd. Naar dezen laatsten regel worden twee versvormen gebouwd die ons uit de middeleeuwen zijn overgebleven en hoogst waarschijnlijk eenen grooten invloed zullen hebben op de toekomst onzer Nederlandsche poëzie. Wij bedoelen het Nevelingenvers en het Dietsche vers.Ga naar voetnoot1 Het eerste heeft zes accenten of beklemtoonde sylben en wordt door eene stemrust derwijze gescheiden, dat drie vóór en drie achter de caesuur vallen; onbeklemtoonde sylben mogen er naar's dichters gevoelen bij komen. In andere woorden: over het algemeen bestaat het Nevelingenvers uit zes - om het even wélke - vooten, met eene caesuur na den derden voet; de beweging is gewoonlijk stijgend; echter komen ook twee beklemtoonde sylben naast elkander voor, en wordt nu en dan de beweging dalend: Voorbeeld: Hŏe sla͞at m̆et sche̅rpĕn zwa̅ard̆e, ̎ wĭld doŏr 'svĭjan̆ds dro̅m.
Go̅dĕva̅art d̆e ko̅en̆e̎; dĕ ri̅dder̆s wo̅rdĕn sto̅m.
Dĕ zwa̅rĕ la̅ns ŏntva̅lt; hŭn ̎ vree̅s gri̅jpt hen̆ aa̅n;
Zĭj vi̅erĕn dĕn ro̅ssĕn dĕ teu̅gĕlĕn ̎ ̆ ru̅imen̆ pi̅jlsnĕl dĕ ba̅an.
De Nevelingenstrophe bestaat uit vier rijmende verzen; het laatste halfvers der strophe heeft soms (zooals hier) | |||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||
eenen accent meer; doch deze is, zooals hier (pijlsnel) minder hoorbaar. Somtijds heeft dit vers een binnenrijm: dit is maar een versterkingsmiddel tot kleuring der harmonie en het behoeft maar zelden aangewend te worden; anders verliest dit zijne kracht. Voorbeeld: Zij vieren den rossen de teugelen, || roepen wacharm, erbarm!
Maar welke arendvleugelen || ontvlieden zijn' heldenarm?
Bloed springt bij stralen, || de dringende nood is groot,
Zij meenden hier eer te halen, || maar vinden schande en dood!
De eindrijmen mogen ook trochoeisch en dactylisch zijn, zooals de hier voorkomende binnenrijmen; in dien gevalle wint het vers aan lieflijkheid wat het aan kernigheid verliest. Uit het Nevelingenvers zijn verschillende liederstrophen ontstaan, als: Hildebrand: Ic̆ wi̅l t̆e la̅ndĕ ri̅jdĕn
Spra̅c me̅estĕr Hi̅llĕbra̅nt.
Die mi den wech wil wijsen
Te Barnen dat lant.
Ic̆ be̅n dăar on̆bek̆en̅t gĕwee̅st
Sŏo me̅nĭgĕn la̅nğen da̅ch
In̆ dr̅ie ĕn d̅ertĭch ja̅rĕn
Vro̅u Go͞edĕle i̅c niĕt sa̅ch.
Het daget in den Oosten schijnt ook rechtstreeks uit het Nevelingenvers ontsproten; zijn hier de strophen korter, niets belet ze op de volgende wijze, dat is in juisten Nevelingenversvorm te lezen: Hĕt da̅gĕt i̅n dĕn o̅ost̆en, ̎ het̆ lic̅htet̆ ov̅ĕral̅
Hŏe lu̅ttĕl we̅et mij̆n lie̅fken̆ ̎ oc̆h waar̅ ĭc h̅enĕn sa̅l?
Oc̆h wa̅rĕn 't a̅l mij̆n vri̅endĕn, d̎a̅t raij̆n vija̅nd̆en̆ zijn̅
Ic̆ vo̅erdĭ u̅tĕn lan̅d̆e ̎ mij̆n li̅ef ijn̆ min̅nek̆ijn̅!
| |||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||
Het is evenwel niet te loochenen dat het veelvuldig gebruik der jamben hier reeds den gespierden gang der Nevelingenverzen zeer verlamt. Het Dietsche vers, heeft vier accenten of beklemtoonde sylben en behoeft, zijner kortheid wege, goene caesuur. In dien schoonen vorm zijn de grootste meesterstukken onzer middeleeuwsche litteratuur geschreven, en deze overtreffen in harmonie de welluidendste verzen onzer nieuwere dichters. Voorbeelden zijn er bij duizenden. We moeten ons beperken tot drie uittreksels: 1o. Uit den Parthonopeus van Bloys, in de eerste helft der 13de eeuw vermoedelijk door eenen West-Vlaming bewerkt: Dae̅r soĕ qua͞m tĕr po͞ortĕn u̅ut
Haĕr sco͞on ghĕdae̅n, hăer wi̅ttĕ hu̅ut
M̅kĕt om̆tre̅nt ha̅rĕ sŏ cla̅er
Da̅t m̆en se̅id̆e ăl o̅ver̆ wae̅r
Da̅t dĭe sco̅nĕ da̅ch văn ha̅rĕ
V̆erli̅chtĕ of̅t diĕ so̅nnĕ w̅arĕ
Dĭe u̅tĕn zw̅erkĕ qu̅am ğhega̅en;
2o. Uit de Aanroeping vóór Maerlants Rijmbijbel: He̅lpt m̆i, Vro͞uwĕ, m̆et hu̅wĕr be̅dĕ
Da̅t ic̆ ğhew̅innĕ d̆en he̅il̆ige̅n Ghe̅est,
Di̅e m̆i cra̅cht en̆dĕ m̅ogĕnth̅eid̆e
Vĕrle̅ene ĕndĕ si̅jn vu̅lle̅est.
Sŏ b̅em ĭc d̅an ăl o̅nvĕro̅ert
Vr̅aij̆e r̅imĕ t̆e br̅inğen̆e v̅ort
Van e̅ĕre je̅est̆en, d̅ie ĭc b̆eg̅hert
He̅bbĕ tŏntbi̅nd̆en̆e ĭn d̅ietsch̆e wo̅rt.
| |||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||
3o. Uit den Reinaert: Di̅nkĕt ŭ no̅ch niĕt we̅sĕn ti̅jt,
Dăt gĭ tre̅ct, oom̅ Re̅inae̅rt,
To̅t dĕs co̅nin̆x ho̅vĕ wae̅rt,
Dăar gĭ we̅l sĕrĕ zi̅jt bĕcla̅gĕt?
Maar wellicht zou men graag den Dietschen versvorm in hedendaagsche poëzie aangewend zien? Welnu: Ge̅ef m̆e d̆e ha̅nd, z̆oo sp̅rak d̆e maa̅gd,
Ik̆ he̅b ŭ nŏg ni̅mm̆er ie̅ts gĕvraa̅gd,
Ma̅ar, n̅u w̆e sch̅eidĕn ga̅an,
Ka̅n ĭk m̆ijn ha̅rtĕ ni̅et w̆eersta̅an;
Z̅e sni̅kt tĕrwi̅jl zĕ văn sch̅aamtĕ schr̅eit:
B̆elo͞of m̆e, vrie̅nd, ğetro͞uwh̆eid!
Van de accentverzen tot de metrische verzen is maar éenon stap te doen: oven als de eersten bestaan de metrische verzen uit ongelijkaardige voeten; maar wat bij de accentverzen gansch vrij is, wordt in de metrische verzen streng bepaald: de reeks voeten is maat of schema geworden en duldt in de vormen, welke wij gaan beschouwen geene willekeur. Jan Van Droogenbroeok. (Wordt voortgezet). |
|