| |
| |
| |
De Kerkmuziek in Antwerpen
door Alf. Goovaerts.
VI.
De Nederlandsche School in de XVIe eeuw.
De zestiende eeuw!
Wat is zij schoon voor de Muziekkunst! Schoon voor de Kerkmuziek! Driemaal schoon voor de Nederlandsche School!
Arcadelt, Goudimel, Gombert, Lassus, Waelrant, van Rore en Willaert voor de eerste helft dier groote eeuw; - de la Hèle, de Kerle, De Hollandere, Sweelinck, Sale, Pevernage, Philippe de Mons voor de tweede helft!
Ziedaar namen waarover wij het recht hebben trotsch te zijn, namen die door gansch Europa werden toejuicht: vlaamsche, waalsche en hollandsche namen, door de kunstenaars onzer Nederlanden gedragen.
Antwerpen even als Brugge, Bergen even als Luik, iedere onzer groote steden leverde haar aandeel van doorluchtige componisten op! Vlaanderen even als Henegouwen, Brabant even als Luik, iedere provincie zond hare geleerdste toonkundigen af, om het grootsche gedenkteeken te helpen oprichten dat de Nederlandsche Muziekschool ons naliet.
Aldus zien wij in de XVIde eeuw Jaek Arcadelt, een der kundigste toonzetters van zijnen tijd opvolgentlijk bestuurder worden der koorknapen van Sint-Pieter te Rome, pauselijke zanger en eerste muzikant van den Cardinaal van Lorreinen en verscheidene Missen, Lamentatiën en Motetten nalaten. u
| |
| |
Toen ik, twee jaren geleden, in de Hoofdkerk werkte aan de heropbeuring der ware kerkmuziek, heb ik in partitie gesteld en doen uitvoeren een Ave Maria van Arcadelt, een meesterstuk van godsdienstige bevalligheid en eenvoud.
Ziet Philippe Verdelot, een toonzetter van groote verdiensten, die muziekkapelmeester te Venetiën werd en Psalmen, Motetten. Missen en Passiën naliet.
Ziet Claude Goudimel, uitstekend muzikant, die de Nederlanden verliet om in Rome eene muziekschool te stichten, en de uitnemende eer genoot onder zijne leerlingen den ‘God der muziek,’ den grooten Palestrina te tellen. Goudimel toonzette Motetten, verscheidene Missen en een Salve Regina.
En onze Vlamingen, zoo als Jaek Clemens bijgenaamd non papa; Geertkin de Hondt; Jan de Wolff (Lupi); Pierkin de Raedt; Jaek de Weert; Jaek Vaet; Nicolaes Gombert en Adriaen Willaert.
Jaek Clemens, priester, werd onder de geleerdste componisten zijner eeuw geteld; hij was kapelmeester van keizer Karel en muntte bijzonder uit door zijn schoonen kerkelijken stijl. Clemens schreef tien Missen, zes boeken Motetten bevattende 92 stukken en eene Mis van Requiem.
Geertkin de Hondt liet vier Missen en verscheidene Motetten na.
Jan de Wolff, zeer begaafd kunstenaar, organist van het Kapittel der H. Gertrudis, te Nijvel, vervolgens kapellaan-cantor onzer antwerpsche Cathedraal, componeerde verscheidene Missen, Motetten en Psalmen.
Van Pierkin de Raedt kent men eene Mis en eenige Motetten.
Van Jaek de Weert, beroemd toonzetter in den dienst des hertogen van Ferrare en later der hertogin van Mantua, bestaan een zeker getal Motetten.
Jaek Vaet, priester, voorzanger der keizerlijke
| |
| |
muziekkapel te Weenen, schreef talrijke Motetten, een Te Deum, een Salve Regina en ook Sententioe Pioe. Vaet was een der uitstekendste muziekanten van zijn' tijd en deed zich inzonderheid opmerken door het godsdienstig karakter zijner kerkmuziek.
Nicolaes Gombert, te Brugge geboren, was priester en leerling van Josquin des Pretz. Eerst aan het Koor der Hoofdkerk van Antwerpen verbonden, werd hij onder Karel V muziekmeester van de koorknapen der koninklijke kapel te Madrid benoemd. Hij liet ons vier boeken Motetten, een boek Missen, Psalmen en een voortreffelijken Pater Noster na. Het is deze meester dien de geschiedschrijvers der Muziek ‘voorooper van Palestrina’ noemen, om de verhevenheidl zijner gedachten en zijn heerlijken stijl in de ernstige samenstellingen.
Adriaen Willaert, van wien Roeselare en Brugge elkander de eer betwisten hem tot geboortestad verstrekt te hebben, stichter der Venetiaansche school, toonzetter van Lodewijk II, koning van Hongarijen en Bohemen, kapelmeester van St.-Marcus in Venetiën. Willaert vervaardigde Motetten, Lofzangen, Psalmen en Responsoria's, alsook een Magnificat, een Pater Noster en drie Missen.
En onze waalsche toonzetters, zoo als Laurent Lemblin, Nicolas Payen en den genialen Orland de Lassus!
Laurent Lemblin, zanger der muziekkapel des hertogen van Beïeren, maakte verscheidene Motetten.
Nicolas Payen, priester te Soignies geboren, eerst zanger en later bestuurder der koninklijke muziekkapel van Madrid, eindelijk deken van Turnhout, vervaardigde insgelijks een zeker getal Motetten.
Bergen had de eer Orland de Lassus, dien muziekalen reuzenheld, te zien geboren, welke slechts door den éénigen Palestrina overtroffen werd.
| |
| |
Op twintigjarigen leeftijd, muziekmeester van Sint-Jan in Lateranen benoemd, kwam Lassus, na een verblijf van verscheidene jaren in de eeuwige stad, hier gedurende twee jaren in Antwerpen wonen, welks muziekkapel in de hoofdkerk destijds wereldbe, roemd was. Hij verliet onze stad om in Munchen de plaats van kapelmeester van Albrecht hertog van Beieren te gaan bekleeden, wiens vriend en raadsheer hij werd. Lassus is de stichter der Duitsche school. Hij werd ‘de prins der muziek’ bijgenaamd en door Gregorius XIII tot ridder der Gouden Spoorverheven. Orland de Lassus heeft 51 Missen getoonzet, 2 Missen van Requiem, 2 Psalmen, de Zeven Boet-Psalmen, 19 Litaniën, 180 Magnificat's, 18 Antiphonen aan de H. Maagd, 5 Officiën, 34 Lofzangen, 13 Lamentatiën, 448 Cantiones sacroe, 780 Motetten, alsook nog verscheidene andere kerkmuziekwerken. Het gansch bedrag zijner kerkelijke toonzettingen beloopt tot 1572 tukken! En nogtans er bestaat geene kerkmuziek!!! Oh! men ziet hoe dringend noodzakelijk het is dat onze hedendaagsche muziekkapelmeesters de bibliotheken der schouwburgen doorzoeken! Maar och, ze moeten immers Psalmen en Motetten op muziek van opéra-comique bezitten! Weten zij wel eens, of Orland de Lassus wel ooit bestaan heeft?!
En de zoo gezegde liefhebbers, moeten zij niet de theaterstukken ‘Mathilde de Sabran’ en ‘la Vestale’ en ‘Semiramis’ en ‘le Mariage secret’ in de Loven, op de dichterlijke proza van den Koning-Profeet toegepast, kunnen bewonderen?...
Gaan wij thans van Henegouwen tot Fransch-Vlaanderen over, welk alsdan deel van de Nederlanden maakte.
Daar ontmoeten wij Alard Nuceus, te Rijsel geboren, die kapelmeester van den aartshertog Mathias van Oostenrijk werd en vijf Missen schreef.
| |
| |
In Braband, bezat Mechelen haren grooten toondichter in den persoon van Cypriaen van Rore bijgenaamd den goddelijke. Leerling van Willaert, trad van Rore in dienst van Herkules II, hertog van Ferrare; vervolgens kapelmeester van St.-Marcus in Venetiën benoemd, werd hij later bestuurder der muziekkapel van Octaaf Farnèse, hertog van Parma.
Hij was een der uitstekendste componisten van zijnen tijd en schreef een aantal Missen, Psalmen, een Magificat, eene Passie en een groot getal Motetten.
Het is Antwerpen dat onze beschouwing der eerste helft van de XVIde eeuw zal sluiten. Het zijn de componisten Cornelis de Hondt (Canis), Jaek van Berchem en Huybrecht Waelrant, die voor dit tijdvak den stoet der groote kerkmuziekschrijvers, welke zich zoo even voor ons ontrolde, zullen volledigen.
De priester Cornelis de Hondt, te Antwerpen geboren, was eerst zanger-kapellaan der Hoofdkerk zijner moederstad, vervolgens bestuurder der koninklijke muziekkapel onder Karel V, kanonnik van Sint-Baafs te Gent en kapellaan van Ferdinand I, keizer van Duitschland. Van Canis heeft men eene verzameling van Cantiones sacroe.
Jaek van Berchem, te Berchem bij Antwerpen geboren, was een zeer talentvol muziekant die in Italië verbleef en in dienst was van den hertog van Mantua. Men kent van hem Missen, bewonderenswaardige Motetten en muziekstukken voor de Goede-Week.
Eindelijk Huybrecht Waalrant, in onze stad geboren, was leerling van Willaert. Hij opende hier te Antwerpen eene muziekschool en bezat er eene muziekdrukkerij. Waelrant overleed in zijne moederstad en werd in de Hoofdkerk begraven. Hij liet een zeker getal Motetten na. - Hoe menigmaal reeds moet het genie diens grooten kunstenaars niet van schaamte en verontwaardiging ontsteld geweest zijn
| |
| |
toen, onder de uitgestrekte gewelven onzer Hoofdkerk wereldsche muziekklanken zijne rust storend, onder zijn killen grafsteen kwamen uitsterven.
Het tafereel van de grootheid onzer school gedurende de eerste helft der XVIde eeuw en het ontzaggelijk aantal werken van kerkmuziek welke onze groote kunstenaars nalieten, kunnen, meen ik, alle verdere uitleggingen missen. Gaan wij dus tot het tijdvak van de tweede helft dezer bij uitstek muziekale eeuw over.
Mathieu le Maistre, François Sale en Jean de Macqué stellen zich allereerst aan het geheugen voor.
Mathieu le Maistre, muziekant van groote beroemdheid, was kapelmeester der Hoofdkerk van Milanen en bekleedde later dezelfde waardigheid aan het keurvorstelijk Hof van Saxen. Hij toonzette verscheidene Motetten, waaronder vooral uitmunt een Pater Noster op de melodie des Gregoriaanschen zangs.
François Sale, componist van uitmuntende verdienste, zanger der mnziekkapel van keizer Rudolf II, toonzette een aanzienlijk getal werken voor de kerk, o.a. verscheidene Missen, Motetten, en zeer merkwaardige Introïtussen, Alleluia's, Gradualen, Offertorium's en Communio's.
Jean De Macqué, organist te Napels en kapelmeester des onderkonings, maakte Litaniën en Motetten.
Daaarop volgen de Vlamingen Jan de Martelaere, Philips Rogier, Jaek de Kerle en Pevernage.
Jan de Martelaere, kapelmeester der St.-Laurentiuskerk te Rome, componeerde Hymnen en Antiphonen.
Philips Rogier, muziekbestuurder der koninklijke muziekkapel te Madrid onder Philips II, liet vijf Missen na.
De kanonik Jaek de Kerle van Yperen, muziekbestuurder der St. Martenskerk in zijne geboortestad, werd vervolgens koormeester der Cathedraal van
| |
| |
Kamerijk, alwaar hij een Kanonicaat bekwam. Naderhand kapelmeester van keizer Rudolf II, schreef die priester 10 Missen, een groot getal Motetten en een Te Deum.
Van Andries Pevernage, voornaam toonzetter te Harlebeke geboren, eerst kapelmeester te Kortrijk, vervolgens zangmeester onzer Hoofdkerk van Antwerpen, bezitten wij Motetten, Missen en Vespers.
Henegouwen en het Land van Luik bieden ons Jean de Castro, Renaud de Melle, Georges de la Hèle en Philippe de Mons aan.
Jean de Castro van Luik schreef 27 Motetten alsook 3 Missen ter eere der H. Drievuldigheid.
Renaud de Melle, in de omstreken van Luik geboren, zeer uitstekend muziekant in dienst van Ernst van Beijeren bisschop van Luik, later kapelmeester te Sabina, schreef Litaniën en Motetten.
Georges de la Hèle, een der beroemdste muziekanten zijner eeuw, in Henegouwen geboren, eerst aan de koninklijke muziekkapel van Madrid verbonden, werd later meester der koorknapen van de Cathedraal van Doornik en eindelijk kapelmeester van Philips II te Madrid. Hij behaalde in 1576 den prijs der zilveren harp in den prijskamp van den Puy de musique van St.-Cecilia te Évreux, met het Motet: ‘Nonne Deo subjecta erit anima mea’ en liet 8 Missen en verscheidene Motetten na.
De Kanonik Philippe de Mons, de geleerdste onzer toonzetters der XVIde eeuw bij uitzondering van Orland de Lassus, was bestuurder van de muziekkapel des keizers Rudolf II en muntte bijzonder in het godsdienstig vak uit. Wij bezitten van hem verscheine Missen en een groot aantal Motetten, merkwaardig door de verhevenheid van gedachte en de edele eenvoudigheid van stijl. Zijne vermaardheid in alle landen van Europa was zoo groot als welverdiend.
| |
| |
In Fransch-Vlaanderen bezaten wij Jean Titelouze, Jacques Regnard en Claudin Lejeune, welke op eene schitterende wijze de beroemdheid der Nederlandsche School staande hielden.
Jean Titelouze, priester en beroemd organist, componeerde eene Mis en verscheidene Magnificat's.
Jacques Regnard, kapelmeester van keizer Rudolf II, toonzette bijna uitsluitelijk kerkmuziek. Het getal zijner godsdienstige werken is zeer groot. Van hem kennen wij een Magnificat, eene verzameling Cantiones sacroe, Boetpsalmen, Antiphonen aan de H. Maagd, Motetten en Missen.
Claudin Lejeune, zeer beroemd muziekant, in dienst van Hendrik III en later van Hendrik IV, liet eene Mis en een Magnificat na.
Het kleine stadje Turnhout in de Kempen was de geboortestad van Cornelis Verdonck en van Gheert van Turnhout.
Cornelis Verdonck bewoonde Antwerpen en liet Cantiones sacroe en een Magnificat achter.
Gheert van Turnhout, priester, kapelmeester der Hoofdkerk van Antwerpen en later van Philips II, vervaardigde eene Mis en verscheidene Motetten.
Drie Bataven zullen het grootsch tafereel onzer Nederlandsche School in de XVIde eeuw volledigen: Christiaan Janszone, bijgenaamd de Hollandere, Hendrik Libert en Jan-Pieter Sweelinck.
Christiaan Janszone, eerst kapelmeester te Audenaerde, was opvolgentlijk in dienst van Ferdinand I en van Maximilaan II, keizers van Duitschland. Hij maakte een aanzienlijk getal Motetten, welke een groot talent verraden.
Hendrik Libert, te Groningen geboren, was organist der Hoofdkerk van Antwerpen en liet Motetten na.
Ten slotte: Jan-Pieter Sweelinck, de grootste organist zijner eeuw, die door zijne tijdgenoten de
| |
| |
‘phenix der muziek’ bijgenaamd en met recht aanzien werd als de stichter der groote orgelschool van Duitschland, waarvan Bach de doorluchtigste vertegenwoordiger is, was mede een vermaard toondichter.
In eene onlangs uitgegeven verhandeling schrijft de Heer Robert Eitner, duitsch componist, stout weg: dat Bach niet had kunnen worden wat hij is, bijaldien Sweelinck den weg niet had aangeduid en met luister doorloopen, waarop later zijne leerlingen en opvolgers zoo roemrijk volgen moesten! - Te Deventer geboren, was Sweelinck organist te Amsterdam, en zóó groot was zijne vermaardheid, dat men hem van alle landen leerlingen toezond. Behalve een aanzienlijk getal werken voor het orgel geschreven, toondichte Sweelinck talrijke Motetten, waaronder een ‘Regina coeli.’
|
|