en jaren, versiert? Bestaat er dan voor u geen heden?
‘De Biechtboete’ van luitenant V. Vande Weghe, is een niet onaardig berijmd verhaaltje in luimigen trant.
Mevrouw Van Ackere's bijdragen bevielen ons ditmaal minder dan vroeger; deverdienstelijke dichteres heeft ons aan beters gewoon gemaakt. - Maar wie ons in 't Jaarboekje der Kersouwieren maar in 't geheel niet aanstond is de heer J.A. Torfs... Wat? verbeeldt u, Vlaamsche Broeders, dat die man ons hier maar, in éénen adem, een ‘Zingdicht’ komt afrazen op ‘'s Lands Onafhanhelijkheid(?)’ waarin hij, op verschillige tonen, uitbazuint:
Twee heiligen zitten op den troon Belgiëns. Twee blozende engelkens - aai! - fladderen rond hen!... Het volk, het vlaamsche volk, het kroost van Artevelde, buigt zich ‘in aanbidding’ neder in het stof!...
Och! heer Brouwers, neem gij dien goeden vriend eens met u meê, bij uw toekomend uitstapje in de Maasvallei, waarvan gij ons hier een zoo lief en eigenaardig tafereel schetst; toon hem dàar in Limburg, wat het heet vlaamsche zeden, en trekt dan eens samen - gij met uwe rijke kleurdoos, en hij met 's Lands Onafhankelijkheid onder den arm - naar het lieve Vlaanderen; stoomt eens tot aan Assenede, bij Meganck, die uwen reisgezel nog een viertal kapittels uit zijn Historisch verhaal’ voordragen, en hem - hoop ik - gansch genezen zal; want moest de heer Torfs als poëet op den doolweg geraken, 't ware recht jammer: er zit toch iets in.
En thans, Recensent, sta!... Vriend A.J. Cosyn - alhoewel gij zijn gedicht ‘In een album’ recht mooi vindt - verlangt het zoo. En proef liever eensvan den ‘kost’ onzer vlaamsche boeren dan van den kip-kap der spijzen en maaltijden uit China waarvan Missionaris C. Hagaerts u een schotelken zendt.
Roep den jongeren dichters Jan Adriaensen, Jan Boucherij, Victor Van de Walle, W. Rosier, G.N. Bols en Is. Theirlinck een hartelijk ‘Wel! wel!’ toe; en leg uwe pen neder met den wensch dat het Kersouwken, dat reeds zooveel voor de Vlaamsche Zaak heeft gedaan, moge blijven groeien en bloeien.
Ieckx.