Ee heer Mestdag, geheimschrijver des krings, opent de verzameling met een geleidelijk geschreven Verslag der werkzaamheden, gedurende 1873, welke hoofdzakelijk de beoefening van fraaie letteren, muziek en tooneelkunst, alsook de verdediging der vrijgezinde Vlaamsche Beweging ten doel hebben.
Onder de dichterlijke bijdragen ontmoeten wij in de eerste plaats twee stukken van Jan Boucherij en Theophiel Coopman, welke wij als de verdienstelijkste van het Jaarboekje aanzien.
‘Philips Van Artevelde,’ door eerstgenoemde, is een krachtvol en als metrum goed afgewisseld zangdicht, ofschoon wellicht wat eentonig als idée. - Gestreden voor vrijheid en brood’ schijnt ons, bijzonder in poëzie, geene gelukkige uitdrukking.
Van de vier liederen, welke de heer Coopman onder den gemeenschappelijken titel ‘Alleen!’ leverde, beviel ons het best:
In het Westen daalt de zonne.’
Coopman's ‘Lief Vlaanderen.’ is een gemoedelijk stukje, even dichterlijk van opvatting als aangenaam van dichtvorm. Alleen de 2de stroof kunnen wij niet onaangemerkt voorbijgaan: ‘Eene gedachte, die als een starre Vlaanderen's kerkerwand bekoort, en door de traliën henen haar grijze boei verguldt...’ dit houden wij voor eene ver gezochte, al te gewaagde figuur, die bezwaarlijk den toets der kritiek kan doorstaan.
Van den heer Cosyn-De Buck hebben wij soms betere stukken gelezen. Zijn ‘Heilwensch’ is, wat gelegenheidsverzen nog al dikwijls zijn: alles behalve belangwekkend. Het eerste gedeelte - de inleiding - is veel te langdradig. Het tafereeltje van huwelijksgeluk, dat verder voorkomt, is goed geschetst 's Dichters kleiner stukje ‘Aan haar’ is eene variante op een oud thema.
Op het gebied der Dichtkunst maken wij verder nog kennis met een drietal nieuwelingen, die ons niet van aanleg beroofd schijnen. - ‘Des Vlamings lied’ door C. Cornelis komt