De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijGeschiedenis der glasschildering
| |
[pagina 265]
| |
gewrochten door de gansche kunstwereld zòò gunstig onthaald werden, dat de Vlaamsche School allerbest de vergelijking met de ltaliaansche moederschool kon doorstaan. In Glasschildering kende men geen ander streven dan dat der groote meesters; overigens werden vele kerkramen door henzelven. en de meeste ànderen door hunne leerlingen vervaardigd. Zòò groot was het getal schilders die zich met het ‘glaskleuren’ bemoeiden, dat men om zoo te zeggen, het ‘glasbakken’ of ‘inbranden’ als een afzonderlijk bedrijf beschouwen kon. Met het oog op de strekking zij gezegd dat de kunst, zonder dààrom juist in zulke afwijkingen als te Chartres te vervallen, toch nog aan ontaarding leed. Thans zien wij onze door de vorsten beschermde glasschilders er zich veel méer op toeleggen, om aan hunne kerkramen een ‘vorstelijk’ dan wel een ‘godsdienstig’ voorkomen te geven. Desniettemin bewijzen enkele overgeblevene kerkvensters der Hervormde School, dat niet alle ontzag voor de oude monumenten verdwenen was; zoo bewondert men o.a. in de Hoofdkerk van Antwerpen twee gekleurde ramen die tot dit tijdvak behooren. De ééne, in 1503 door Hendrik VII van Lancaster en zijne huisvrouw Elisabeth aan die kerk geschonken, is in gothischen stijl bewerkt; de begiftigers met hunne beschermheiligen zijn daarop afgebeeld. De andere vertoont eenen tempel in Herborenstijl, waarin zich St. Jan de Dooper, St. Jan de Evangelist en nog andere, heiligen bevinden. Te verwonderen is het dat in beide samenstellingen, vooral in laatstgenoemde, nog voor de figuren de loodrechte lijnen door de steunpilaren aangewezen, geeerbiedigd zijn. Andere ramen van dit tijdstip treft men in Antwerpen's Hoofdkerk niet meer aan; van die welke er door den schilder-bouwkundige Pieter Coeck van Aalst werden geplaatst, is geen enkele overgebleven. Onder het groot getal Vlaamsche meesters die zich met dit kunstvak onledig hielden onderscheidt men: Bernard van Orley en zijn leerling Michiel van coxyen, De Vriendt (bijgenaamd Frans Floris). - Jan Haecht, van Antwerpen, Lodewijk Daniel van Gent. enz. Tot de bijzonderste kerken | |
[pagina 266]
| |
aan wier versiering zij hunne medewerking hebben verleend, behooren die van Brussel, Luik, Mechelen, enz. Door wie de prachtig gekleurde vensters van Hoogstraten vervaardigd zijn, kan niet met zekerheid worden opgegeven. In de Fransche Glasschilderkunst der XVIe eeuw schitterden: Robert Pinaigrier, Jean Cousin, Jan Pot (een Vlaming, naar men beweert), de beroemde potbakker Bernard de Palissy, enz. Deze laatste, die het kunstmiddel om gleiswerk te emailjeeren weder in zwang bracht, had zich reeds vroeger als glasschilder zeer verdienstelijk gemaakt. Van hem kent men eene reeks kleine raampjes die het toenmalige slot van Ecouen versierden.Ga naar voetnoot(1) In Duitschland had men de school van Albrecht Dürer, terwijl de kerken in Holland, en wel in de eerste plaats die van Gouda, door een Lucas van Leiden, een Dirk en Wouter Crabeth, een Van Zyl, een De Vrije opgeluisterd werden.
* * *
De XVIIde eeuw mogen wij de eeuw der glasverwen noemen, zòòdanig was daarvan het overmatig gebruik algemeen geworden. In den loop onzer verhandeling hebben wij er opgewezen hoe de Glasschildering aanvankelijk op des tempels bouwtrant achterbleef; later werden beiden veréénzelvigd, tot dat allengs de samenstelling der glasraam zelfs de bouworde vooruitsnelde. Inderdaad, tijdens de Renaissance wordt het tafereel als hoofdzaak en als onafhankelijk van den tempel beschouwd. Nu echter behandelt men de kerk vensters, juist alsof hunne waarde van de menigte of de verscheidenheid der kleuren afhing! - Wat in allen gevalle dient erkend te worden is, dat men in die eeuw de prachtigste smeltverven aantreft. De ijzerkleuren, en daaronder in de eerste plaats de vleeschtonen, zijn onovertreffelijk. Het blauw en het geel nemen beide nog | |
[pagina 267]
| |
immer in schoonheid toe; van het matte witGa naar voetnoot(1) dat in de helft der vorige eeuw word ingevoerd, wordt nu een veelvuldiger gebruik gemaakt. - Om te zien in hoeverre het algemeen effekt aan de gevorderde techniek beantwoordt, zullen wij een oogenblik stil houden voor enkele nu nog bestaande kerkramen van dien tijd. De vijf ramen die wij in den linker kruisvleugel der Hoofdkerk van Antwerpen aantreffen zullen ons tot model verstrekken. Wel is hunne kunstwaarde zeer gering; doch die ramen ten minste hebben hun oorspronkelijk karakter nog behouden, dat bij de meeste anderen, door de herhaalde herstellingswerken, gansch verdwenen is. - Het venster boven het noorderportaal verbeeldt de Aartshertogen Albrecht en Isabella, en werd door Cornelius Cussers in 1616 naar de kartons van Van der Veken bewerkt. De vier andere, boven de St-Antoniuskapel, zijn in de volgende orde geplaatst: 1o Jean Del Rio knielende voor den stervenden Heiland, - 2e De Besnijdenis Christi, - 3e O.L.V. op 't Staaksken, - 4o Godfried van Bouillon, vergezeld van twaalf ridders en het kapitel van St-Michiel. Twee dier vensters dragen het jaartal 1619.Ga naar voetnoot(2) Als teekening zijn deze ramen alles behalve gelukkig; wat de kleuren betreft, op afstand versmelten deze zich tot een overheerschenden grijzen toon die het tafereel onduidelijk maakt. - Maar ook, geen wonder! in plaats van de glasverven te gebruiken dààr waar het toepassen eener gekleurde ruit onmogelijk wordt; bezigde de schilder integendeel die krachtige tonen als volmakingsmiddel. Even als kunstgevoel en volkszeden in iedere eeuw door de samenstelling der kerkvensters worden vertolkt, zoo ook zien wij daarin de techniek van dien tijd. In den beginne bestond het tafereel enkel uit gekleurde ruiten. Naarmate men eenige | |
[pagina 268]
| |
smeltverven ontdekte, werd het noodig die in het daglicht te brengen; - van dààr gekleurd en beschilderd glas. In de XVIIde eeuw waande de schilder zijn palet rijk genoeg, en behandelde de gekleurde ruiten als oneig en aan de Glasschildering. Spijtig is het, dat elementen zoo als: licht, door zichtbaarheid. enz. zich ook niet naar de grillen der tijden schikken. - Zoo hebben wij reeds betrekkelijk de XVe eeuw bestadigd wat er van die krachtig gekleurde ruiten overblijft als deze zich naast kleurloos glas bevinden. Nu in tegendeel straalt het licht met de grootste moeite door de matte glasverwen, terwijl het langs de kleurlooze deelen overvloedig binnendringt. Uit deze tweevoudige werking ontstaat zwart en wit en bij vermenging grijs; slechts dàn wanneer een bewolkte hemel de lichtstralen matigt is het ons mogelijk de echte kleur der glasverven te onderscheiden. Zoo er verschil bestaat tusschen op doek, op paneel of op glas te schilderen, komt zulks uit den aard der verfstoffen. Het lood dat des schilders tafereel doorsnijdt hindert hem geweldig, en daar hij van het stralend vermogen zijner machtelooze glasverwen niets te vreezen heeft, zoo bezigt hij het bijna nooit anders, dan om rechthoekige ruiten aan elkander te brengen. De omheining van eenige gekleurde ruiten is het eenige wat de regelmatige verdeeling der raam onderbreekt. Reeds van in de XVde eeuw, hadden de glasbranders kleine tafereelen, met onderscheidene kleuren op dezelfde ruit geschilderd, vooral getuigen de talrijke en prachtige medailjons die men in Zwitserland vervaardigde, dat men zich met iever op dit lievelingsvak toelegde. - Bestemd om op korten afstand gezien te worden, hoorde zulke tafereeltjes te recht in paleizen of burgerwoningen 't huis. Dergelijke medaljons, zelfs op grootere schaal, bleven voor kerken immer ongeschikt; men wist maar al te wel dat voor groote afstanden gekleurde ruiten onontbeerlijk waren. De glasschilders of om beter te zeggen, de ‘glasverknoeiers’ der XVIIde eeuw, die zich in hunne kunstmoorderijen als waardige opvolgers der nieuw-modische | |
[pagina 269]
| |
kunstbeoefenaars gedroegen, aarzelden geen oogenblik het gekleurd glas uit hunne samenstellingen te verbannen. Zoo zien wij o.a. in het hoogkoor der St-Jacobskerk van Antwerpen eene H. Drievuldigheid afgebeeld, waarin geen enkel gekleurd ruitje de doodsche smeltverwen verlevendigt! Van de richting, die de Glasschildering in latere tijden nemen moest vinden wij begin en gevolg in een drietal ramen der voornoemde kerk. De eerste stelt voor: Graaf van Habsburg en Regulus van Kijburg, die de Berechting ontmoeten; uit eerbied stellen zij hunne paarden ten dienste van den priester en zijnen gezel. - De andere ramen verbeelden de Boodschap van Maria en het bezoek aan hare nicht Elisabeth. - Eerstgemelde raam bevindt zich in de kapel aan de rechterzijde van het Hoogkoor en dagteekent van 1626; de twee laatsgenoemden versieren de linker kapel en dragen de jaartallen 1629 en 1641. Onder opzicht van kunst overtreffen deze ramen verre die uit de Hoofdkerk van Antwerpen. Met eene keurige behandeling gaat eene welverzorgde teekening gepaard. De portretten die de ondervakken bekleeden zijn tamelijk wèl uitgevoerd; alleenlijk zijn zij veel te ééntonig van grond. - Dit neemt echter niet weg dat op afstand gezien die gepenseelde pracht - bij gebrek aan krachtige kleuren - schier geheel het bedoelde uitwerksel verliest. Indien reeds de beste en dan nog herstelde glastafereelen geen gunstigeren aanblik opleveren, zoo mogen wij gerust de meeste ramen van dien tijd - welke ons het effekt maken van ontkleurde katoenen voorhangsels - onze beoordeeling sparen. Ze van dichtbij beziende, zal de toeschouwer op deze ramen een krachtig roode en purperkleurige smeltverf ontwaren. Of deze kleuren op de oorspronkelijke tafereelen bestonden, durven wij niet verzekeren. Meer dan eens werd de veronderstelling gewaagd, dat zij eerst later bij de herstellingswerken zijn aangebracht. De eigentlijke kleurstof der smeltverven heeft goud tot basis, en is onder de benaming van purper van Cassius gekend. Hoe eenvoudig de bereiding dier kleur ook schijnen moge | |
[pagina 270]
| |
toch is het veelal eerst na herhaalde proefnemingen dat men er in gelukken kan den gewenschten toon te bekomen. Het edel metaal, door koningswaterGa naar voetnoot(1) behandeld, lost op, en kan door zachte uitdamping van het bezwangerd vocht tot een bruin poeder, - dat chloorgoud is - herleid worden. Wanneer men in eene oplossing van chloorgoud in water, eenige droppels verzwakte enkele chloortin giet, vormt er zich een purper-bruin bezinksel, dat, door filtreering afgezonderd, als kleurstof kan aangewend worden. Het tweevoudig kleurvermogen dezer stof bestaat hierin: afzonderlijk gebruikt geeft zij purper; - indien reeds het glas door zilvergeel geverwd is, bekomt men schoon Rood. Sprekende van de ramen der Antwerpsche hoofdkerk hebben wij gezegd dat men alleen dàn de glasverven onderscheidt, wanneer het tafereel zich op een somberen wolkenhemel afteekent. Zoo wij andermaal de aandacht van den lezer daarop inroepen, is het enkel om aan te toonen dat door die wijze van glasschildering het matten der ruiten onontbeerlijk werd; ook vinden wij de herstelde vensters van St-Jacobskerk hierdoor zóodanig verduisterd, dat men aan dit gedeelte des tempels den toegang der schitterende zonnestralen voor immer ontzegd heeft. Dat eene gekleurde raam niet geroepen is om als schilderij behandeld te worden en dat dit kunstvak wel degelijk zijne zending vergat, daarvan vinden wij sprekende bewijzen in den kunstsmaak zelven. De techniek was ten toppunt van volmaking gestegen; de dekoratieve Glasschildering niettemin zoo diep mogelijk gevallen; zoodanig zelfs, dat de weinige overgeblevene beoefenaars nog ternauwernood daarmede hun bestaan vonden. Wat meer is, door het immer afnemend gebruik van gekleurde ruiten was ook die nijverheidstak nutteloos geworden en weldra schier gansch uitgedoofd. Wanneer aan de kerken - of liever de Musëums - het | |
[pagina 271]
| |
noodige licht ontbrak, of de door glas gekleurde zonnestralen beeld of schilderij ontsierden, deinsde men er niet, voor terug die kostbare oude ramen door een nieuw ontverfd glastafereel, desnoods door kleurloos glas te vervangen. Schriften en overleveringen, sedert twee eeuwen door de boekdrukkunst verspreid, waren tot in de lagere klassen der maatschappij doorgedrongen. Het volk kon nu lezen en had de kerkvensters niet meer noodig om de Geloofsmysterièn aan te leeren. Oordeelde men méér licht in den tempel noodig, zoo werden dan, zonder eerbied voor de middeneeuwsche kunstgewrochten, de meeste ramen door de Geestelijkheid zelven uit de tempels gebannen! Dosaangaande zegt Caumont: ‘Le clergé du XVIIIe siècle a été plus vandale que les protestants dans leurs luttes acharnées, et que les iconoclastes les plus zélés de 1793.Ga naar voetnoot(1) Tusschen de voornaamste glasschilders in Belgie telt men Theodoor van Thulden, Jan De la Baer, van Antwerpen, Baptist van der Veken, enz. De la Baer, schilderde dikwijls volgens door van Thulden geteekende kartons; zoo kent men eenige ramen der Ste-Gudulakerk van Brussel, waaraan beiden hebben gewerkt. Dat in Holland, meer dan elders, dit kunstvak nog bloeiend was, bewijzen de talrijke ramen uit de XVIIde eeuw, welke men er nog op vele plaatsen aantreft. Als godsdienstig kunstkarakter beschouwd, was de Glasschildering in België en in Frankrijk nog immer dezelfde gebleven, althans niet verbeterd. In Holland echter, verviel ze wel eens tot in het onbetamelijke. De doenwijze welke in Zwitserland gevolgd werd verschilt weinig van die der XVde eeuw; ook werd er het glaskleuren betrekkelijk veel beoefend. Duitschland en vooral Engeland onderscheidden zich meer door het voortdurend vervaardigen van gekleurde ruiten dan door het getal glasschilders of de waarde hunner voortbrengselen. (Wordt voortgezet.) |
|