De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijBrieven uit Noord-Nederland.III.Den Haag, 4 Mei 1874. Ditmaal Mijnheer de Redacteur zult ge mij verplichten door mij een weinig meer dan de gewoone ruimte in uw geachten Bode aftestaan. Hetgeen ik te vertellen heb, laat zich zoo maar niet in een paar woorden afdoen. Het betreft uitsluitend den bloei van ons Nederlandsch tooneel en de pogingen door twee talentvolle Noordnederlandsche schrijvers aangewend om den voorraad van oorspronkelijke stukken te vermeerderen. Vooreerst kan met zekerheid worden vermeld, dat thans de onderhandelingen tusschen de besturen van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en het Nederlandsch Tooneelverbond over de inrichting van eene school tot opleiding van jeugdige tooneelspelers zòòver zijn gevorderd dat de opening daarvan tegen het najaar kan worden tegemoetgezien; - ten anderen wijs ik op het verblijdend feit dat de heeren J.J. Cremer en Dr Jan den Brink ieder een tooneelstuk hebben geschreven. Dat van den schrijver der dramatische producten: ‘Boer en Edelman’ en ‘Emma Berthold’ is ‘Titulair’ genaamd; het stuk van den auteur der romans: | |
[pagina 227]
| |
‘Oost-Indische Dames en Heeren’ en ‘De Schoonzoon van Mevrouw de Roggeveen’ heet ‘Familie uit de Oost.’ Den 30 April viel mij het genot te beurt beide stukken in een buitengewone vergadering van het Letterkundig Genootschap Oefening Kweekt Kennis door het tooneelgezelschap van de HH. Albregt en Van Ollefen te zien opvoeren. Dien zelfden avond werd ook door eenige werkende leden met hunne vrienden een allergeestigst gelegenheidsblijspel De Olijmp bij Oefening ten bezoek vertoond, doch aangezien de auteur daarvan, Johan Gram, het ter feestelijke herdenking van het 40jarig bestaan des Genootschaps schreef, is het uit den aard dier zaak niet bestemd om verder op het tooneel gebracht te worden. - ‘Titulair’ door den schrijver als klucht of geen klucht omschreven, is een door en door gezond volksblijspel, waarin de fijnste en rijkste zijden van Cremer's talent zich openbaren, en dat in zijne hoofdfiguur eene oorspronkelijke schepping te aanschouwen geeft. Henriette de lieve dochter van den haar-artist (of coiffeur) Reuzel - die de wonderen zijner aesthetische kunst in het provinciestadje Tolwijk uitoefent - ziet zich door een trouw bezoeker van haar vader's salon, Van Del genaamd, op alle mogelijke wijzen het hof gemaakt. Van Del is een jong mensch uit de residentie, die, gelijk zulks in alle hoofden hofsteden pleegt te geschieden, geholpen door eenig fortuin en een groote mate van verveling, den lieben, langen Tag doorbrengt met de studie der vrouw in 't algemeen en de zekerste middelen tot hare verleiding in 't bijzonder. Thans heeft hij het op de onschuldige Tolwijksche kappersdochter gemunt en speculeert nu op de ijdelheid van haren vader die in zijn haarkunst de eenig mogelijke, de eenig weldadig verheffende kunst der wereld ziet, - ten einde in zijn schurkachtig voornemen te slagen. Hij belooft hem eene aanstelling tot coiffeur de la Cour, titulair natuurlijk omdat Reuzel niet in de residentie woonachtig is. Een heerlijk vooruitzicht opent zich voor den waar het zijn beroep betreft zeer ijdelen man. Welk een eer! Welk een toekomst! ‘Reuzel coiffeur de la Cour!’ met het koninklijk wapen voor zijn buitendeur! Afgaande op den goeden indruk, dien Van Del al meer en meer op den vader maakt, vraagt hij Reuzel's vergunning om Henriette naar een gemaskerd bal te geleiden, dat zeer fatsoenlijk zal wezen, daar de dochters van den Burgemeester en den Kantonrechter er mede onder Van Del's geleide zullen verschijnen. Na eenig aarzelen stemt de vader toe, voornamelijk omdat zijn Henrietje zoo dolgraag eens zoo'n bal zou bijwonen. Tengevolge nu van eene zeer aardige en zeer natuurlijke omstandigheid blijkt het echter, even vòordat Van Del Henrietje met zijn rijtuig komt afhalen, dat zoowel het gemaskerd bal als de titulaire aanstelling tot coiffeur de la cour een logenachtig verzinsel is. Thans doorgrond de vader - een pooze door zijne ijdelheid verblind - alles; maar peinst hij | |
[pagina 228]
| |
tevens over eene ontmaskering van den schurk in 't bijzijn van Henriette, die in hare onschuld maar niet begrijpen kan waarom haar vader zoo eensklaps ten opzichte van den heer Van Del in vriendschappelijke gevoelens is veranderd en die van de beloofde titulaire aanstelling niets afweet. Die ontmaskering vindt plaats, en geeft tot eenige zeer tragisch-comische tooneelen aanleiding. ‘Hij had me toch zóó beloofd dat ik zijn vrouw zou worden’ zegt het lieve Henrietje, waarop haar vader antwoordt: ‘Wel zeker kind, wel zeker, je zoudt ook zijn vrouw zijn geworden, - titulair versta-je!’ Ziedaar een zeer droog, een zeer dor, een zeer onvolledig overzicht van een zeer levendig, zeer frisch en zeer afgerond volksblijspel, dat dáarom zoo uitstekend is, omdat de hoofdpersonen Reuzel de kapper, Jozef Balk zijn onnoozele maar goedhartige bediende, Lysbeth zijn trouwe oude dienstmeid geen karikaturen maar flinke, Komische scheppingen zijn, en de gezonde, zedelijke strekking, die dit blijspel beheerscht, niet nalaten kan goede vruchten voor de toeschouwers af te werpen. Eerst in het aanstaand tooneelsaizoen komt het voor 't publiek. Ik ben daarom niet weinig verheugd dat ik U, zonder ongepast te zijn, eene nouveauté littéraire heb kunnen mededeelen, die echter alleen kans heeft door hare degelijkheid hare gezochtheid langer te behouden dan de nouveautés de la mode. Dr Jan ten Brink heeft in zijn ‘Familie uit de Oost’ eene dramatische proeve willen leveren voor een nastukjeGa naar voetnoot(1) of gelijk de Franschen zeggen lever de rideau. In dat opzicht is hij daarin uitmuntend geslaagd en zien wij verlangend naar werken van grooteren omvang en breederen aanleg uit. Doch naast de waarachtig schoone, ware typen als de armoedig ministeriëele ambtenaar en zijne ietwat door ontbering snibbig geworden vrouw, haar lieftallige zuster, haar onbezorgd dochtertje en de flinke officier van het Nederlandsch-Indische leger, komt de Oostersche familie Breedhoek ons overdreven genoeg voor om op karikatuur aanspraak te mogen maken. Waar de karikatuur begint, eindigt de komische kracht. Het stukje is overigens vlug en net van dialoog en geeft oogenblikken van fijne karakterstudie en waar gevoel te genieten, in weinig woorden: echt humoristische oogenblikken. F.S.K. |
|