De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
De Kerkmuziek in Antwerpen.II.
| |
[pagina 209]
| |
tegengif voor dronkenschap en verergenis. Verre van ons dan de chromatische harmoniën, alsook de liederlijke bacchuszangen der met bloemen omkranste feestgenoten en der ontuchtige vrouwenGa naar voetnoot(1).’ De maatregelen door St. Ambrosius genomen, brachten een zeer weldadigen invloed op den Kerkzang te weeg, welke aan hem, zijne eerste, ofschoon nog zeer onvolmaakte wetten te danken had. Ongelukkiglijk mochten die goede uitwerkselen maar weinig duurzaam wezen: de menigvuldige invallen der Barbaren in het Westen gedurende de Vde eeuw; de val des Keizerrijks op 't einde dier eeuw; de opkomst der verschillende koningen van Italië, welke zich onderling het rijk verdeelden; de barbaarschheid der Wandalen, der Hunnen en der Herulen; al die oorzaken te zamen, verhinderden de ontwikkeling en den vooruitgang der kunsten. Met de komst van St. Gregorius tot den pauselijken zetel, op 't einde der VIde eeuw, ving voor den Kerkzang een nieuw tijdstip aan. Deze groote kerkvoogd beval het opzoeken der beste handschriften en het herzien der kerkzangen, werk waaraan hij zelf ook deel nam; hij vervaardigde het Antiphonarium en bracht aldus den koorzang voort dien wij heden nog kennen, en die te zijner gedachtenis Gregoriaanschen zang geheeten werd. Reeds in de VIde eeuw, ontstond de zoo genoemde Diaphonia of Organum, welke uit een gelijktijdige samenstemming verschilliger tonen bestond. Die eerste soort van harmonische muziek behield tot in de IXde eeuw, den naam van DiaphoniaGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 210]
| |
Op het einde der XIde eeuw verscheen de Discant, welke niets anders dan geharmoniseerde koorzang was. In deze nieuwe muziek werd de melodie gewoonlijk door den tenor, en de discant door eene tweede partij (later door verscheidene) uitgevoerd. Eenige schrijvers over de geschiedenis der Toonkunde denken dat de Discant gedurende de uitvoering zelve door de zangers geïmproviseerd werd; anderen zijn van een tegenstrijdig gevoelen en beweeren dat de partijen van den Discant door den componist zelven werden geschreven.Ga naar voetnoot(3) De eigentlijke en zuivere Discant werd in de XIIIe eeuw door den gebloemden Discant vervangen; deze bestond hoofdzakelijk in het herhalen der melodie of van welkdanige toonteekening ook, door de verschillende partijen: muziekale werken in dien zin werden toenmaals en worden nog op onze dagen Canons genaamd. Tot dan toe was er, zooals men ziet, in de muziekale samenstellingen op melodiën des Koorzangs niets berispelijks; maar wanneer in de XIVde eeuw de toondichters voor elke partij van den Discant verschillige melodiën verkozen, wanneer zij die verschillende melodiën, op de melodie des Gregoriaanschen zangs, welke zij wilden behandelen toepasten, elk met hare bijzondere en soms in volkstaal geschrevene teksten; wanneer zij, om die verschillige themas op de bijzonderste melodie te kunnen toepassen, aan zekere tonen vertragingen of overtollige waarde saven, ten einde deze harmonisch te zamen te doen klinken; oh, van dàn af stond de deur voor allerlei misbruiken open. Wel vond men nog beroemde toonkundigen, die de melodiën des Koorzangs als themas hunner werken bleven kiezen en zich vergenoegden die te harmoniseeren en er fuga's op te schrijven: maar de meeste componisten stemden reeds met den heerschenden wansmaak in. | |
[pagina 211]
| |
Eenmaal dien verkeerden weg ingeslagen, werd, helaas! de contrapuntmuziek door de ongelooflijkste ongerijmdheden ontaard. De zangers niet tevreden met de partijen zooals ze door den toonzetter waren geschreven, aarzelden niet er fiorituren bijtevoegen, alsook toonkundige uitbreidingen van allerslechsten smaak, waardoor alzoo van lieverlede de oorspronkelijke stukken gansch onkenbaar werden gemaakt. Van dit oogenblik af - en dit is eene les ons door elke eeuw in alle zaken gegeven, - kon men den stroom welke de Kerkmuziek naar eene volledige verbastering medesleepte, niet meer tegenhouden. Te vergeefs hielden de kerkvergaderingen van Auxerre, Châlons en Bazel zich ernstig met deze kwestie bezig: welgelukten zij erin, hier en daar eenige plaatselijke misbruiken uit te roeien; doch onmachtig bleven hunne pogingen om de godsdienstige toonkunde in 't algemeen te verbeteren. De meesters zelven, in plaats van, naar het voorbeeld hunner voorgangers, kerkzangmotieven als themas hunner werken te nemen, brachten allengs louter fantaziemelodiën voort, waarin die waardigheid, die zedige schoonheid der oude melodiën werd vermist, ofwel, wat nog meer te laken is, namen motieven van wereldsche liederen. Dit greep plaats in de XVde en in de eerste helft der XVIde eeuw. Van dit tijdstip af zag men de doorluchtigste componisten zich op die gevaarlijke helling wagen, die zooals wij zullen zien, eindelijk leiden moest tot de strengste en volkomenste uitsluiting uit de kerkelijke plechtigheden van elke andere muziek dan den gregoriaanschen zang. Inderdaad, al de door de Pauzen genomen maatregels misten de noodige strengheid om de reeds al te diep ingewortelde misbruiken te doen verdwijnen. De Alge- | |
[pagina 212]
| |
meene Vergadering van Trenten was geroepen om aan dien toestand een einde te stellen. Dit Concilie, in 1545 onder het Pontificaat van Paulus III geopendGa naar voetnoot(1), kondigde in zijne 22ste zitting (1562) een decreet af van den volgenden inhoud: ‘Om wèl te begrijpen, met hoeveel eerbied en ontzag de heilige offerande der Mis moet opgedragen worden, is het voldoende zich te herinneren, dat de heilige Schrift dengene vervloekt, die het werk Gods met onachtzaamheid uitoefent’.Ga naar voetnoot(2) Verder legt het decreet aan de bisschoppen de zending op, de grove misbruiken welke in het celebreeren der Mis waren ingeslopen, te keer te gaan. Te dien opzichte komt onder ander het volgende daarin voor: ‘De bisschoppen zijn verplicht uit de kerken die soort van muziek te bannen, waarin zich iets wulpsch of onzuivers vermengt, hetzij in den zang of in de orgelbegeleiding, opdat het huis Gods een huis van gebed moge genoemd worden en zulks ook werkelijk zij.’Ga naar voetnoot(3) Ziedaar wat het Concilie van Trenten in 1562 besloot tegen de verkeerdheden waarmede de kerkmuziek reeds toenmaals was behebt. En wàt zien wij ten huidigen dage gebeuren? Heeft ons vorig hoofdstuk dit niet klaar genoeg doen zien? Heeft dit niet bewezen dat er tegenwoordig vrij wat meer bestaat dan die onachtzaamheid waarover bedoelde kerkvergadering sprak? Hebben wij daarin niet betoogd dat men in plaats van muziek waarin zich iets onzuivers of wulpsch bevindt, in de kerken van Antwerpen niet aarzelt gansche gedcelten uit operas uit te voeren? In 1562 waren verscheidene Cardinalen van gevoelen, dat men nog slechts den Koorzang alleen toelaten moest, | |
[pagina 213]
| |
maar Pius IV, liefhebber der schoone kunsten, en vooral der muziek, benoemde eene congregatie van acht Cardinalen, met de taak gelast te onderzoeken of de muziek aan den katholijken godsdienst zou kunnen behouden blijven, en in 't bevestigend geval, de middelen op te sporen om de Kerkmuziek te hervormen. Daar twee dier cardinalen, Vitellozzo Vitellozzi en Carlo BorromeoGa naar voetnoot(1), warme voorstanders en liefhebbers der muziek waren, zoo lieten de zes andere prelaten het aan hen over om beslissingen te nemen. Ten einde zooveel licht mogelijk in de zaak te brengen, besloten de beide Cardinalen een oproep aan het Capittel der zangers van de pauselijke kapel te doen; derhalve vroegen zij uit hun midden acht deskundige, bekwame toonkunstenaars, welke met hen en de overige Cardinalen over dit belangrijk kunst- en godsdienstvraagpunt zouden beraadslagen. De zangers der Sixtijnsche kapel bevlijtigden zich dien welwillenden oproep te beantwoorden, en aan de geleerdsten onder hen droegen zij den last op, met de cardinalen het behoud of de verwijdering hunner kunst te bespreken. Deze afdeeling bestond uit drie Spanjaarden, twee Romeinen, één Napolitaan, één Genuëes en één Vlaming. De uitslag was, dat het volgende voorstel aangenomen werd: de missen op thema's van wereldsche of oneerbare zangen getoonzet zijn ten eeuwigen dage gebannen. In hunne laatste bijeenkomst, werd met eenparige stemmen besloten, aan een bekwamen toondichter uit hun midden de taak op te dragen, eene Mis te schrijven, die vrij van alle wereldsch gevoel wezen zou. Werd 's kunstenaars werk met een goeden uitslag bekroond, dan zou de ‘afbeeldende muziek,’ zooals men de contrapuntmuziek in dien tijd noemde, voor de kerk behouden blijven; vond men integendeel in zijne samenstelling nog wereldsche herinneringen, hetzij inde thema's, hetzij in | |
[pagina 214]
| |
de rythmeering, dan werd die muziek ten eeuwigen dage uit onze tempels verbannen. Geen kunstenaar bevond zich zeker ooit in neteliger' toestand: - een meesterstuk moest hij schrijven, zoo niet, zag hij zijne kunst uit de kerken verbannen! In ééns moest hij zich van diep ingewortelde gewoonten, die voor de toonzetters als eene tweede natuur geworden waren, volkomen weten vrij te maken! De Cardinalen en de Kunstenaren waren éénstemmig in hunne keuze: - allen verkozen den kapelmeester van Santa-Maria-Maggiora te Rome, den onsterfelijken Giovanni-Pier-Luigi Praenestini da Palestrina. Het voorstel werd den beroemden man voorgelegd, en indien ooit een kunstenaar zich het hart van edele fierheid, met vrees en hoop vermengd, voelde kloppen, dan was het zeker op een oogenblik als dat, waarop Palestrina zich de lotbestemming zijner kunst zag toevertrouwen! Hij nam de taak op zich, zette zich onverpoosd aan het werk en, als door het dreigen desgevaars aangeprikkeld, gelukte het hem op den bepaalden dag niet ééne, maar drie Missen aantebieden: de twee eersten zeer schoon, de derde een echt meesterstuk. Niet zoodra waren die kostbare handschriften den Cardinaal Vitellozzi toegezonden, of deze riep op staanden voet zijne collega's der Congregatie en de acht gevolmachtigde kunstenaars bijeen: zonder vertoeven schreef men Palestrina's Missen af en deelde men den zangers de partijen uit, Oh! welk indrukwekkend oogenblik waarop door en voor de beroemdste kunstenaars der groote eeuw van het contrapunt die eerste uitvoering plaats greep! En wanneer dan de Cardinalen, in verrukking over de schepping van hem die terecht den eernaam van god der muziek verwierf, zijn gewrocht goedkeurden! Welk zalig oogenblik waarop Palestrina uit den mond van Vitellozzi en Carlo Borromeo de verzekering mocht hooren dat zijne kunst aan den godsdienst zou behouden blijven! | |
[pagina 215]
| |
Eenige dagen na die voor altoos gedenkenswaardige bijeenkomst, werd in de Sixtijnsche kapel, terwijl de Cardinaa! Borromeo officieerde, de derde Mis van Palestrina. in 's Pauzen tegenwoordigheid uitgevoerd. Vol geestdrift, riep deze laatste in verrukking uit: ‘Ziedaar wellicht de harmonijen des nieuwen lofzangs die den apostel Joannes in 't hemelsch Jerusalem hoorde zingen, en waarvan een andere Joannes (Palestrina) ons in 't reizende Jerusalem een voorsmaak geeft!’ (Wordt voortgezet.) |
|