De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |
Poëzie.I.
| |
[pagina 204]
| |
Schoon 't ordekruis op uwe borst,
Uw dichtkunst eer aandoet,
Iets eedlers schonk U de Oppervorst:
't Is de adel van 't gemoed.
O! 'k min dien adel, 'k min dat hart,
Waarin 't geschreven staat,
Dat 't lijdt in elke broedersmart,
En deugd er heerschen laat.
Uw lied, dat als God's echo klinkt,
En mild als harpakkoord,
Zoo troostvol in de ziele dringt,
Begeestre Zuid en Noord!
Mevr. Van Ackere geb. Doolaeghe.
Dixmude, 1874. | |
II.
| |
[pagina 205]
| |
Zie, ginder aan den Oostertrans,
Daar rijst de gulden zonne...
Op loofgewemel, golfgedans,
Alom spreidt zij heur stralenglans:
De Dag is weer begonnen.
De dartele eenden, blank van veêr,
Doorklieven 't heldre water;
Zij zwemmen jolig heen en weer,
En fladdren, duiklen op en neêr
Met kwettrend lustgeschater.
Het zoeltje kust den bloemenhang,
En speelt met 't jeugdig loover...
Hoor 't morgenklokje's klingel-klank
Vermengt zich met der vooglen zang
In harmoniegetoover.
Jacob Stinissen.
Zuijenkerke, 1874. | |
III.
| |
[pagina 206]
| |
Toonen uw heilige schriften niet
Hoe een koning wordt?
Ziet, hoe de zoon van Kis
Werd uitgezonden, van een jongen slechts verzeld,
Om de ezelinnen van zijn vader weer te vinden.
En als ze vruchtloos doolden in 't gebergte, zei
De jongen: - Zie, er woon t in gindsche stad een Ziener,
Laat ons gaan, o heer, en vragen. -
En opgaand, vonden zij den Ziener Samuel.
Zijn woord ontmoette hen:
- Gij, zet uw hart op de ezelinnen niet,
En ga met mij. -
En Saul aan 't opperst zijner tafel zittend, at bij hem
Den schouder dien de kok had voorgezet.
Toen leidde Samuel hem op het dak van 't huis,
Alleen, en sprak met hem.
In de ochtendscheemring voerde hij hem buiten,
En nam een oliekruik, goot de olie op zijn hoofd,
En kuste hem en zeide:
- Is 't niet alzoo dat u de Heer
Gezalfd heeft tot een voorste van uw volk? -
Toen keerde Saul terug; zijn hart werd anders;
En staande in 't midden van zijn volk,
Zoo was hij hooger, van de schouders opwaarts,
Dan àl het volk.
En jublend met trommen en fluiten, riep 't volk: -
- De koning leef! -
Zóó wierden koningen bij de genade,
Maar thàns - - - - -
't Zijn de ezelinnen steeds waarin men 't zoekt,
En niet in 't hooger zijn dan ál het volk,
Van de schouderen opwaarts!
C. Vosmaer.
's Gravenhage, Febr. 1874. | |
[pagina 207]
| |
IV.
|
|