De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 180]
| |
Brieven uit Noord-Nederland.IIDen Haag, 6 April 1874. Niet zonder vreugde werd ten onzent de uitslag van den Antwerpschen tooneelwedstrijd vernomen. Glanor, de reeds bij alle waarachtige kunstminnaars zoo zeer geliefde schrijver van het schoon tooneelspel ‘Uitgaan,’ Glanor is gelauwerd uit den kamp getreden. ‘Zijn Geheim’ werd voor de eerste maal te Rotterdam vertoond op 6 Maart en den daarop volgenden dag te Amsterdam. Wel hebben deze opvoeringen bevreemding gewekt bij die lieden, welke van meening zijn, dat onder de voorwaarden waarop de Antwerpsche prijskamp is uitgeschreven, ook de bepaling opgenomen was, dat het bekroonde stuk voor de eerste maal in den nieuwen Schouwburg te Antwerpen zou moeten vertoond worden. Wat hierover zij, zult gij, Mijnheer de Redacteur, 't best wetenGa naar voetnoot(1). Genoeg dat ik - nu uwe Vlaamsche dagbladen U de over Glanor's stuk uitgebrachte critieken onzer groote Rotterdamsche en Amsterdamsche organen hebbeu medegedeeld - U ook de beoordeeling van het zeer veel gelezen ‘Nieuws van den Dag,’ niet verzwijg. Deze critiek is alles behalve gunstig. De schrijver van ‘Uitgaan’ wordt bijna in geen enkele plaats in ‘Zijn Geheim’ teruggevonden. Het stuk is ‘het Nieuws’ schromelijk tegengevallen. De dialoog is bij lange na niet zoo vloeiend en flink als in ‘Uitgaan’. Baron Edelsheim is een onmogelijk man; Marie zijn echtgenoote, eene snoode ondankbare; de zelfmoord van den eerste is niet gewettigd; het gedrag der laatste zeer berispelijk; Frederik Oosterduin's rol is voor een acteur niet te spelen, zonder dat hij met zijn figuur verlegen raakt. Ziedaar eenige van de hoofdaanmerkingen door den criticus in ‘het Nieuws’ uitgebracht en door bewijzen gestaafd, van welker opsomming gij mij zult verschoonen, wegens de luttele plaatsruimte mij in den Kunstbode toegestaan. *** Hebt ge reeds ran de scheuring gehoord, die in het thans zoo uitstekend saamgesteld tooneelgezelschap Albrecht en Van Ollefen zal | |
[pagina 181]
| |
ontstaan? Denkelijk wel; verneem dan verder, dat de op schismatische plannen broeiende tooneelisten voorloopig tot het einde van dit speelzeizoen bij het gezelschap zullen blijven, waartoe hen overigens de met die Directie aangegane verbintenissen verplichten. Maar wat er later zal geschieden,
Is onbekend aan vele lieden.
en ook aan mij.Ga naar voetnoot(1) Wel heeft men reeds gesproken van de oprichting van een Nederlandsch Tooneelgezelschap op aandeelen, waarvan de standplaats te Rotterdam zou zijn, maar dit zullen nog wel niets anders dan geruchten wezen. Kwam het ‘Schismatisch-Nederlandsch Tooneelgezelschap’ tot stand, dan zou dit alleen daardoor reeds een ongunstig getuigenis afleggen van den goeden wil der tooneelspelers om door ééndrachtige samenwerking tot iets goeds, iets schoons in de kunst te komen. Dat Apollo en de Muzen dus de scheuring verhoeden en de broeiende kunstenaars tot andere d.i. betere en wijzere gedachten doen komen!
***
Ten slotte een verblijdend bericht. Onder hoofdbestuur van Dr J. van Vloten - zonder epitheta ornantia, doch met herinnering aan zijne uitstekende werken op kunstgebied: ‘De Aesthetica en’ Nederlands Schilderschool’ - verschijnt sedert eenige weken bij den wakkeren Haarlemschen uitgever W.C. De Graaff een ‘Nederlandsche Kunstbode tot opwekking, aankweeking en veredeling van den Nederlandschen kunstsmaak en schoonheidszin.’ Geen gebied de schoone kunsten rakend is van de bespreking uitgesloten, doch aan de Muziek zal terecht minder ruimte worden besteed ook wegens het bestaan van het door Nicolaï zoo uitstekend geredigeerde Algemeen Muzikaal Tijdschrift ‘Coecilia.’ F.S.K. |
|