| |
De Kerkmuziek in Antwerpen.
Inleiding.
De belangstelling welke het door mij in het kunstblad ‘La Fédération Artistique’ opgeworpen vraagpunt schijnt te hebben opgewekt, de gretigheid waarmede het kunstminnend publiek daarin mijne ‘Brieven’ getiteld ‘l'Opéra-Comique à la Cathédrale d'Anvers’ heeft gelezen en op verschillende wijze uitgelegd, hebben mij aangespoord in den Kunstbode de onderhavige studie over de kerkmuziek te ondernemen, eene poging die, hoop ik, door alle ernstige muziekliefhebbers zal worden gewaardeerd.
Ik zeg ernstige muziekliefhebbers, en ziehier waarom: in Antwerpen en wellicht ook in andere steden, ontmoet men niet zelden zeker slach van lieden, die zich met trotsche, hoogdravende verwaandheid den naam van ‘muzieklief hebbers’ toeëigenen, en die het echter zeer weinig zijn of nooit worden zullen. Niet voor dezulken is het dat ik schrijf, want ik ben te wel overtuigd dat, die lieden tot àndere gedachten brengen of hen zelfs rede doen verstaan, bepaald tot de onmogelijkheden behoort.
| |
| |
Evenzeer als b.v. zekere tweede vioolspeler van den schouwburg, welke sedert 62 jaren reeds zijne bijhoorige partij speelt, zonder zich ooit in zijn leven te hebben afgevraagd of de muziek die hij uitvoert goed of slecht is, zouden ook dergelijke kunstliefhebbers veel eerder den naam van ‘lief hebbers van alledaagsche slentermuziek’ verdienen. Als zonen en kleinzonen van kunstlief hebbers, hebben zij van hunne vroegste kinderjaren af zich een onherroepelijk oordeel over de werken van alle gewezene, tegenwoordige en toekomende toondichters gevormd, of liever: hebben hun muziekaal oordeel alzoo van hunne voorouders overgeërfd.
Een tweede soort van lief hebbers, op de eerste ingeënt, zijn diegenen welke, aan het ordewoord huns aanvoerders verslaafd, zich dezes gestereotypeerde gedachten volkomen toeëigenen en op muziekaal gebied niets hooren, niets voelen dan door hèm.
Het meerendeel dezer ‘muziekminnaars’ en wellicht vele andere, niet graag hunne plaats in den schouwburg betalend, zijn er bijzonder opgesteld om voor niemendalle - ik durf niet schrijven pro Deo - dramatische werken in de kerk te gaan hooren. De kerk- en muziekkapelmeesters vleien en flikflooien zij, om aldus op goedkoope wijze hun gehoor te voldoen. Het is hun slechts te doen om kosteloos den tijd zoo aangenaam mogelijk door te brengen.
Is er een toondichter die wat meer dan anderen het voordeel heeft in hunnen smaak te vallen, oh! overal moeten zijne werken worden opgevoerd! Is het tooneelmuziek, wat die componist heeft voortgebracht, wat nood? zijne opera's worden in kerkloven herschapen! Zijn het symphoniën, trio's, quartetten of quintetten, men zal daarvan de andante's, onder vorm van motteten en benedictiën, in den tempel doen weerklinken!
Zeg hun dat de voortbrengselen van hunnen god
| |
| |
beginnen te verouderen; herhaal hun dat zijne muziek in de kerk zooveel past als eene bijbellezing in eene danszaal, hun antwoord zal zich onveranderlijk hierbij bepalen: dat mijnheer zus of zoo die stukken tot godsdienstig gebruik heeft geschikt, er latijnsche woorden heeft op toegepast... en dat dit moet behouden worden.
Het is dus niet voor zulk slach van lief hebbers dat ik de pen opvat, maar voor wèldenkende lieden, muziekkenners of niet, wier oordeel niet op voorvaderlijke zienswijze gegrond is, kortom voor diegenen die, niet door den slenter verblind, een eigen oordeel weten te vellen.
Zal ik nu bewijzen dat ongodsdienstige wereldsche muziek in de kerken uitvoeren, eene aanstootelijke ongerijmdheid is? Dit immers ware het gezond verstand mijner lezers beledigen. Dat de zon bij helderen dag schijnen kan is iets wat immers geen bewijs behoeft.
Maar neen, aantoonen waarom, zoo iets aanstootelijk is, ziedaar wat ik beoog; al wat men tegenwoordig aldus in zake van muziek, in onze kerken uitricht, afbreken, ziedaar mijn doel. En zulks is, jammer genoeg, weinig moeilijker dan een zwak kaartenhuisje te doen instorten.
Dat ik mij aan hevige tegenkantingen heb te verwachten, ontveins ik mij geenszins; - maar wie heeft recht tot zwijgen als de waarheid hem tot spreken dwingt?
Ik weet wel dat het gemakkelijker is een door de open bare zienswijze aangetoonden weg te volgen, doch dit kan noch wil ik, wanneer die weg op een dwaalspoor uitloopt.
| |
I.
De hedendaagsche toestand der Kerkmuziek.
Onder toonkundig opzicht is de Kerk tegenwoordig eene succurzaal van den Schouwburg geworden!
| |
| |
In den Schouwburg voert men, onder tal van on beduidende voortbrengselen, toch ook soms stukken van wezentlijke verdienste op; in de Kerk integendeel bepaalt men zich veelal bij het uitvoeren van ouderwetsche of door wèlverdiende fiasco's geheel in ongunst gevallen tooneelstukken, in één woord van diegene welke niet meer op het repertorium der opera voorkomen.
Aldus zien wij dat een aanmerkelijk gedeelte van het over eene eeuw gevormd tooneelrepertorium, met enkele oratorio's en een klein getal opzettelijk voor de kerk geschreven stukken, ten huidigen dage geheel den voorraad onzer muziekkapellen uitmaakt. Zoowel de komische als de ernstige opera's der Cimarosa's, der Nasolini's, der Paër's en veler andere componisten van alle soort, zijn van het schouwtooneel naar de kerkhoogzaal overgegaan.
Wat de in echt godsdienstigen geest geschreven werken betreft, deze bezit men niet, of mocht men er ook enkelen in bezit hebben, zoo houdt men ze diep in de muziekkassen verborgen.
En nogtans, wat al overheerlijke werken hebben de toondichters aller tijden voor de goddelijke diensten niet geschreven! Wat al meesterstukken liggen er niet in de kerkbibliotheken te beschimmelen! Welke dikke stoflaag bedekt de onsterfelijke werken zooveler beroemde meesters!
Zooals ik het in mijne ‘Brieven’ zei: Eene geheele kunst dient opnieuw in 't leven te worden geroepen! De kerkmuziek bestaat nog enkel bij name. De minst verdienstelijke tooneelwerken hebben thans hare wettige plaats ingenomen!
Kan dergelijke toestand langer worden geduld? Ik vraag het aan alle vrienden van de kunst. Ik vraag het ook aan de kerkelijke overheid. Het geldt hier de belangen der eenen en der anderen. Mag dat zóó blijven voortduren? Ligt daarin niet een schreeuwend misbruik, dat dringend dient te worden uitgeroeid?
| |
| |
Priesters! mag aldus de aan God gewijde plaats worden ontheiligd? Kunstminnaars! mag men aldus straffeloos de werken der meesters blijven verminken, van bunne bestemming vervreemden en ze uit de tooneelof concertzaal, waar ze misschien meesterstukken zouden wezen, overbrengen in eene plaats waar ze nog enkel ergernis kunnen opwekken? - Zekere kerkbesturen besteden jaarlijks verscheidene duizenden franken aan hunne muziek, en wàt bekomen zij voor zulke aanzienlijke sommen? Tooneelwerken in motetten vermomd, klaviersonaten à quatre mains tot psalmzangen hervormd; pas redoublés en redowa's in benedictiën veranderd; vormlooze brokken en stukken van werken die anders onze bewondering zouden wekken en ons nu slechts de schouders kunnen doen ophalen! Om duidelijker te spreken. hoe is het mogelijk dat een man met gezond oordeel begaafd zich bezighoude met zangpartijen op symphoniën en quartetten van de groote meesters toe te passen?
En toch, toch bestaat dit alles!
Wie heeft ooit zich het recht durven toekennen tot Haydn of van Beethoven te zeggen: ‘Gij hebt wel eene symphonie willen schrijven, maar... gij hebt u misgrepen: 't is een koor met orkest. Kom eens naar Antwerpen; dààr zal men uw werk uitvoeren!’ - ‘Gij hebt gemeend kamermuziek voor drie of vier snaartuîgen te toonzetten; maar... 't is integendeel een zangstuk met groot orkest dat gij hebt voortgebracht! Kom het eens in eene kerk der stad Antwerpen hooren!’
Zóóveel onzinnigheid - kwaadwilligheid durf ik niet veronderstellen - heeft men nogtans bij zekere muziekkapelmeesters gevonden, dat zij derwijze de werken der beroemdste componisten verminkten, en ze zóózeer verdraaiden dat een kenner die ze in deze voorwaarden hoort, zich zelven afvragen moet: ‘Is dàt nu eene compositie van Haydn?’ - ‘Is dàt nu een orkestratie
| |
| |
door van Beethoven bewerkt?’ en bij 't heengaan voor vast meenen moet dat men van den roem dier groote mannen wel wat te veel ophef heeft gemaakt!
Zoodanig waar is dit, dat verleden jaar, toen hier in Antwerpen van Beethoven's mis in C voor de eerste maal onder eerie deskundige leiding werd uitgevoerd, ik daartoe de gegraveerde orkestpartijen van dit werk uit Duitschland had doen komen, en deze zoozeer verschilden van de door een voorgaanden muziekkapelmeester nageschrevene en verbeterde partijen, dat de zoogezegde ‘lief hebbers’ de mis die ze zoo dik wijls gehoord hadden nu niet meer herkenden!
Mag zóó iets worden gedoogd? Ik vraag het nog eens.
Ah! indien een hersteller van schilderijen het wagen dorst een figuur, een landschap of zelfs de geringste bijzonderheid uit een paneel te doen verdwijnen, welk horesco zou men door gansch de kunstwereld niet hooren opgaan, wat al donderende verslagen tegen den vandaal, wat al kritieken in de kunstbladen! En wat gaat er dan in onze kerken niet om? Wat gebeurt er b.v. in de Hoofdkerk van Antwerpen, waar nooit eenig muziekwerk volgens de oorspronkelijke partijen wordt uitgevoerd; waar men slechts nageschrevene en verwarde partijen bezit, waar de partij van dit speeltuig voor een ànder dient; waar men de clarinetten de partij der hobo's, de vioolcellen die der baspijpen, de bazuinen die der basviolen en zelfs dikwijls de vioolcellen die der eerste violen hoort spelen; waar solo's van soprano voor tenor worden overgeschreven, zooals in 't oratorio ‘Christus’ van van Beethoven, of zelfs voor basstem, zooals in eene cantate van Danzi; en dan solo's van contralto door eene basstem gezongen, zooals 't in een mis van Mozart het geval is - en dit alles op eene zoo belachelijke als onbehendige wijze, - waar men eindelijk geene enkele partituur bezit, tenzij van opera's. Daarvan, vond ik, ja, eene gansche verzameling, toen ik
| |
| |
een paar jaren geleden geroepen werd om in de muziekbibliotheek onzer Hoofdkerk een keus te doen!
Ziehier wat ik daar vond: operapartituren, waarop reeds met potlood aangeteekende latijnsche teksten van psalmen en voorzangen stonden, en die gewis reeds in de loven zouden uitgevoerd geworden zijn, indien de dood de interessante werkzaamheden niet hadde onder broken van hem dien Fétis den dérangeur par excellence noemde.
En niemand zou de stem verhelfen tegen dergelijke misbruiken? En dat alles geschiedt in Antwerpen, de van ouds zoo algemeen hooggeschatte kunststad; in Antwerpen welker muziekkapel de bakermat is geweest van al de muziekscholen die in Europa gebloeid hebben of nòg bloeien!
Ziedaar de kwestie onder kunstopzicht beschouwd!
En onder godsdienstig opzicht dan? Wel, indien de kerkelijke overheid goed vond alle muziek in de kerk te verbieden, wie zou zich nog tegen haar besluit verzetten? Zouden wij het zijn, wij die de misbruiken betreuren waardoor men de gewijde kunst verbasterd heeft? Zouden het die lief hebbers wezen, die er het binnensmokkelen van al die mooie dingen hebben aangemoedigd? Of zouden 't misschien de onwetende kerkmeesters zijn, die, in weerwil van alle gezonde rede, dien staat van zaken verdedigen en de meest met kunst strijdende pogingen aanmoedigen. - Oh, diegenen ja, maar diegenen alleen zouden het recht hebben misnoegd te wezen, zij en de muziekkapelmeesters, die zich niet geschaamd hebben ze te ondersteunen om hunne gunst te winnen.
Zou men b.v. in de kerk de genre- en zeetafereelen of legendaire onderwerpen toelaten? Zou men er doode natuur- of dierenschildering in dulden? Neen, zeker neen! En men zou gedoogen dat de muziekkapelmeesters ons binst het Lof rollen van kamerdienaars
| |
| |
of duegnes, van minnaars of minnaressen, schelmen of hofnarren, in Laudate Dominum of Beatus vir vermomd, voordisschen?
Maar, ook van een godsdienstig standpunt beschouwd, is het ongehoord dat dergelijke afschuwlijkheden kunnen plaats grijpen!
Men zou mij op dat alles kunnen tegenwerpen dat er inderdaad misbruiken bestaan, maar dat ik ze overdrijf. Het zal mij nogtans niet moeilijk wezen het tegendeel te bewijzen, ja, dat wel verre van te overdrijven, ik met volle recht den toestand onder nòg somberder kleuren zou mogen afschetsen. Doch laten wij vooraleer verder te gaan, eens de historiek der kwestie nagaan, en zien wij hoe het gebruik der muziek in de kerken ingevoerd geworden is; hoe en onder welke voorwaarden en met welk doel deze kunst gedurende de kerkelijke diensten door de geestelijke overheid is toegelaten geworden.
Alfons Goovaerts.
(Wordt voortgezet)
|
|