| |
Nederlandsch tooneel.
15 Januari-8 Februari.
Inhoud; De Beneficievoorstellingen; - Thecla, oorspr. zangspel; - Proficiat! oorspr. blijspel; - De Dochter der Voddenrapers; Marianna; De Kinderroofster, vertaalde dramas. - Het Piketspel; Louisette de Liedjeszangster; Robert en Bertrand; De Nasleep van een eerste huwelyk, vert. tooneel- en blijspelen.
Verleden Zondag is het tooneeljaar gesloten, om, hopen wij, het volgend jaar niet meer in dat vervallen lokaal der Variétés, maar wel in den prachtigen nieuwen Schouwburg heropend te worden.
Zooais uit bovenstaande Inhoudsopgave blijkt, heeft deze laatste maand ons weinig nieuwigheden opgeleverd: in hoofdzaak bepaalt zich alles tot een paar nieuwe stukken van vlaamsche schrijvers.
Het pseudo-fantastiek zangspel ‘Thecla’ is het werk van onzen stadgenoot M. Jos. Mertens, een toondichter die zich reeds vroeger door zijne komische opera ‘De vergissing’
| |
| |
(woorden van P. Billiet) vrij gunstig heeft doen kennen. Ook de partituur van ‘Thecla’ schijnt ons wèl van aard om zijnen kunstroem te staven. M. Mertens' muziek is niet hoog van vlucht, maar geeft met veel juistheid den geest van het libretto weer, welks schrijver vooralsnog onbekend is gebleven. Kleurvolle, levendige motieven, bevallige melodiën en eene kundig bewerkte orkestratie maken de bijzonderste hoedanigheden van zijn nieuw werk uit. De heer Mertens verdient eene eervolle plaats tusschen onze nationale componisten. De vertolking, door den toondichter zelve geleid, was mede zeer bevredigend, zoodat het stuk veel bijval genoot. De eerste opvoering had plaats ter beneficie van Mevrouw Coryn-Driessens, die, vooral in de soubretterollen, door ons publiek zeer gewaardeerd wordt. - Voor deze vertooning had men tevens een stuk van een Hollandschen schrijver: ‘De vrouwenhaters’ aangekondigd, doch dit is door onvoorziene omstandigheden moeten vervangen worden door Van Peene's ‘Siska van Roosemael,’ overigens eene van Mevr. Coryn 's beste rollen.
Na haar optreden in ‘Thecla,’ waarin zij met veel bevalligheid de hoofdrol vervult, zag zich de gevierde beneficiante het voorwerp eener vleiende eerbetooging. Van alle zijden werd zij met bloemen en kronen vereerd. - Namens de gewone tooneelbezoekers werd haar een kostbare gouden armband geschonken, met een woord van gelukwensching, als tolk van den geestdrift waarmede het Antwerpsch publiek in haar de waardige dochter van Victor Driessens, Neêrland's éérsten tooneelkunstenaar vereert.
Aan het hoofd eener deputatie Amsterdamsche tooneelminnaars, - opzettelijk herwaarts gekomen, - trad nu de heer Pruikemaker op, die aan Mevr. Coryn-Driessens, met een bloemtuil, ook een buitengewoon prachtig album overhandigde, dat de portretten van een aantal kunstvrienden uit de Amstelstad inhoudt. In eene sierlijke redevoering bracht spreker hulde aan haar talent en voegde er een woord van innigen dank bij voor het hun geschonken kunstgenot, alsook aan haar
| |
| |
beroemden vader, ‘den man, zegde hij, die in Holland evenals in België, ontelbare lauweren oogstte, en ons, Hollandersleerde, wat degelijk, dat wil zeggen natuurlijk tooneelspel is, den man die overal waar hij optreedt met de veelvuldigste blijken van sympathie wordt begroet.’
***
Een der meestgeliefde spelers van het Antwerpsch gezelschap is ontegenzeggelijk de heer Jos. Dierckx, een gewetensvol akteur, die over 't algemeen zijne rollen meesterlijk typeert. Onnoodig dus te zeggen dat ook de voorstelling ten zijnen voordeele gegeven, een meer dan gewone volksmenigte naar den schouwburg had gelokt.
Het door hem gekozen stuk ‘De Dochter der Voddenrapers’ is echter een van die onmogelijke fransche boulevarddramas, waarin enkele goede tooneelen en karakterrollen toch het wansmakelijke van dergelijke genre niet vergoeden kunnen.
De beneficiant trad op in de vrij zonderlinge rol van Moeder Moscou, de voddenraapster, een ferme ‘vrouwskerel’ die vroeger als marketentster Napoleon's leger in Rusland had gevolgd. M. Dierckx speelde opperbest; doch een vrouwentype, al zij 't ook Moeder Moscou, voorgesteld door een' man van zóó forschigen lichaamschbouw als hij, is iets dat al te sterk naar karikatuur zweemt. - Als nastukje kwam de gekke ‘Nasleep van een eerste Huwelijk.’
De heer Dierckx ontving van de Abonnenten eene gouden horlogieketting ten geschenke.
***
De keus dien Mej. Beersmans voor hare beneficievoorstelling had gedaan, gaf ons evenmin reden tot bevrediging. Wij hadden gehoopt onze eerste tooneeliste in een der keurige tooneelspelen van haar repertorium te mogen toejuichen - b.v. in ‘de Goudboer’ waarin ook M. Driessens uitmuntend schijnt te wezen - en nu kregen we integendeel dat afgezaagd melodrama ‘De Kinderroofster’... Maar wij zullen nu
| |
| |
liever het stuk stilzwijgend voorbijgaan en enkel aanstippen dat Mej. Beersmans de hoofdrol vertolkte op eene wijze, die stellig een beter dramatisch gewrocht waardig was.
't Was een echt feestelijke avond, en natuurlijk ontbrak het der gevierde heldin aan eerbewijzen niet. Telkenmale zij het tooneel betrad barstten allerzijds de toejuichingen los, en eene menigte bloemen en lauwerkransen vielen voor de voeten der geliefde kunstenares neder. - Doch de eigentlijke huldebetooging had eerst plaats tusschen het drama en het daaropvolgend zangspel ‘Thecla’ (2do opvoering). Van wege de abonnenten en gewone bezoekers van het ‘Nationaal Tooneel’ werd haar, met eene passende toespraak, een prachtgeschenk van aanzienlijke waarde aangeboden: het is eene kostbare in goud en zilver gedreven fruitvaas, een echt kunstwerk. Daarna las de heer Hendrickx een treffend gelegenheidsdicht voor, waarin het roemvol kunstenaarsleven van Mej. Beersmans werd herdacht, de loopbaan vanhaar die eenmaal, onbekend hier heengekomen, op het Antwerpsch Tooneel met kloppend hart hare eerste schreden waagde, en die thans, niet alleen hier in België, maar
‘Gansch Neerland door, van 't Zuiden tot het Noorden’
haar talent gevierd en bewonderd ziet. Met veel gevoel en een duidelijke stem gelezen, bracht dit feestgedicht een diepen indruk te weeg, en eindelijk steeg de geestdrift ten top bij deze veelbeduidende woorden:
‘Itaalje sier' zijn Ristori met bloemen,
En trotsch en fler toon' Frankrijk zijne Agar,
Wij Vlamen, kunnen onze Beersmans roemen...’
Onder de talrijke haar aangeboden bloemtuilen, merkten wij er twee op die eene bijzondere melding verdienen: de eene, van wege het orkest, gansch in de kleuren der stad Antwerpen en op welks linten de gouden zinspreuken van den nieuwen Schouwburg prijkten, zooals: ‘Kunst veredelt het volk’, ‘Beschaving door moedertaal’ enz; - de andere een reusach- | |
| |
tig groote, en zeer kunstig bewerkte ruiker, kwam van tooneel bezoekers uit Gent, de bloemenstad bij uitnemendheid.
Thans een kleine opmerking betrekkelijk de hooger besproken prachtvaas. - Op den voet heeft men, naast de opdracht, de namen eeniger rollen gegraveerd, waarin Mej. Beersmans' talent bijzonderlijk uitschijnt. Een goed gedacht op zich zelven; doch waarom, op dit huldeblijk aan onze nationale kunst, alleen vreemde ja uitsluitelijk fransche stukken vermeld? en dat nog van welke soort! - de zedelooze ‘Dame aux Camelias’ aan 't hoofd; stukken dus die teenemaal in strijd zijn met de spreuk: ‘Kunst veredelt het volk’! - Wij weten uit goede bron dat dit feit buiten de wete der inschrijvers is geschied; alles ligt, zegt men, aan de persoonlijke tusschenkomst van zeker iemand, die zich beter niet zoo vrijpostig met die zaak zou hebben bemoeid!
***
De volgende week was het weder feest in onzen Vlaamschen schouwburg. Het gold er ditmaal niet enkel eene beneficievertooning; maar de heer Van Doeselaer, thans sinds 25 jaren aan het Nationaal Tooneel verbonden, vierde dien avond zijn Jubelfeest. Dit zegt genoeg dat de zaal der Variétés andermaal van boven tot beneden proppensvol was.
Behalve het gekende Duitsch kluchtspel ‘Robert en Bertrand’ speelde men voor de eerste maal Vande Sande's blijspel ‘Proficiat!’ Dit stuk, dat, zooals men weet, in den Brusselschen prijskamp van verleden jaar met den 2den prijs werd bekroond, staat o.i als letterkundige verdienste niet zeer hoog. Niet onaardig van opvatting, is het als in wikkeling en vooral als typeering toch vrij goed gelukt en dus, als het met vlugheid en samenhang wordt opgevoerd, wèl van aard om bijval te vinden.
Doch zeggen wij een woord over de buitengewone manifestatie, waarop het Antwerpsch publiek den jubilaris M. Van Doeselaer onthaalde. Deze betooging was overheerlijk. De gevierde komiek werd waarlijk met geschenken
| |
| |
òverladen: - Van de abonnenten: een kostbaar remontoirhorlogie; - van zijne kunstbroeders, medeleden van 't Nationaal Tooneel: eene gouden ketting; - van den ‘Liberalen Vlaamschen Bond’: een in zilver gedreven inktpot; van een vriendenkring uit het ‘Hôtel Maes’: eene gouden pen; van het ‘Willemsfonds’ (Antw. Afd.): een stel gouden knoppen; - van de bedienden des schouwburgs: een gouden medaljon, enz. - Aan redevoeringen en feestverzen ontbrak het evenmin. In naam der artisten van 't gezelschap lazen Mevr. Verstraete en M. Van Kuyk elk een hartelijk gelegenheidsdicht voor, waarna de heer E. Van Bergen in eene kernige rede hulde bracht aan M. Van Doeselaar's talent- en ievervolle medewerking tot de wekelijksche volksvoordrachten. Vervolgens spraken nog M. Fauconnier van Gent en M. De Somme, welke laatste hem, als vriendschapsblijk van wege de Gentsche tooneelisten, een zestal fraaie bloemruikers aanbood.
Ziedaar een dag, die zeker wel onder de schoonste van M. Van Doeselaer's 25jarig tooneelleven tellen mag!
***
Thans blijft ons nog ter vermelding over eene puike voorstelling ingericht door den Liefdadigheidskring ‘Hulp voor allen’ en waarop het schoone drama ‘De Honderdjarige’ werd heropgevoerd, met Görner's lief huistafereeltje ‘Het omgevallen Zoutvat’. Verders een drietal zondagvoorstellingen: ‘Marianna’ nog een van de goede oude volksdramas, ‘De Londensche Bandieten’ die weinig de eer verdienden eene tweede maal voor 't voetlicht te komen, en eindelijk voor de slotvertooning: ‘De Vreugde van het Huis,’ met ‘Het Piketspel’ en ‘Louisette,’ drie stukken die van aard zijn om bij 't publiek een goeden indruk na te laten.
Over 't algemeon kunnen we zonder ongenoegen op het afgeloopen tooneeljaar terugzien, en mogen ronduit verklaren dat de Directie zeker de scherpe critiek niet verdient, die onlangs een naamlooze correspondent van het Hollandsch tijdschrift Het Nederlandsch Tooneel’ tegen ons Antwerpsch gezelschap
| |
| |
schreef. Wel blijft er nog steeds veel af te wijzen op den keus zekerer stukken, en indien de schrijver van bedoeld artikel zich bij het afkeuren van ‘Londensche Bandieten’, ‘Kinderroofster's’ en tutti quanti had bepaald, dan zouden wij zijne oordeelvelling bijstemmen, doch thans is die critiek, vooral wat de opvoering betreft, alles behalve rechtvaardig. De troep des heeren Driessens is ontegenzeggelijk de beste dien wij in Zuidnederland ooit gehad hebben.
A.J. Cosyn.
|
|