zonen geene gevonden worden die zich aan dien aangenamen staat van gevoelsverstomping onttrokken hebben; - ik zeg’ aangenamen ‘vermits zulks het gemak der onverschilligheid verschaft, geene hoegenaamde geestesinspanning vordert, en meenen laat dat alles ten besten wille is.
Dat men ònze kunststudiën met hunne uitslagen onderzoeke, gelijk op wèlk standpunt, en ze vergelijke met de studiën en de bekomen uitslagen bij de krachtvolle, echt mannelijke volkeren, die waarlijk aan hunne nationaliteit gehecht zijn - ik bedoel aan die geestesnationalitéit welke zich uitstrekt van dààr waar men de moedertaal begint te spreken tot dáár waar een andere taal een ander volk veropenbaart - en men zal zich gemakkelijk een gedacht kunnen vormen van het verschil dat er tusschen hen en ons bestaat.
Het gebrek aan eene echt nationale opvoeding doet in België zijn noodlottigen invloed gevoelen, niet alleen op het gebied der loutere kunstschepping, maar ook op het gebied der uitvoering zelve.
Ik herinner mij dat, tijdens de stichting der Vlaamsche Muziekschool te Antwerpen, in 1867, de vraag werd geopperd ‘of men in dat conservatorium ook in 't Vlaamsch de klarinet en de trompet bespelen zou?’
Welnu, dat zij die niet aannemen dat men eene in scherts gestelde vraag ernstig zou beantwoorden, het niet euvel opnemen, doch wij hebben ‘ja’ geantwoord. 't Is dat men inderdaad in zekeren zin mag en moet de klarinet en de trompet op zijn Vlaamsch bespelen, evenals men zulks elders op zijn Duitsch, op zijn Italiaansch, op zijn Fransch, enz., doen moet. Men zal dit beter begrijpen wanneer wij het onderling verband zullen hebben doen uitschijnen, dat er tusschen de schepping, de uitvoering en het aanhooren van een toonkundig gewrocht bestaat.
Gesteld een zuiver onverbasterd midden, waarin een volk zich, betrekkelijk het grondbegin der rassen, logisch