De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Nederlandsch tooneel.
| |
[pagina 44]
| |
repertorium zal blijven bekleeden. Nog zelden ook hebben wij dit stuk met meer samenhang gespeeld gezien. De rol van den Dronkaard is gekend als eene der beste van M. Hendrickx, en ditmaal heeftdeze waarlijk zich zelven overtroffen. Naast hem onderscheidden zich de jufvrouwen Beersmans (Elisabeth) en Verstraeten (Mary). Ook de andere spelers waren goed op de hoogte hunner taak, bij uitzondering misschien van M. Nuggelmans, die er in de rol van Jules, den verliefden baronszoon, bitter weinig ‘verliefd’ uitzag. In minnaars- of verleidersrollen zal deze anders niet onverdienstelijke akteur nooitveel genoegen doen. De marquérollen passen hem beter. *** Op ‘de Dronkaard’ volgde het in België tot dan toe nooit vertoond tooneelspel: ‘Max Havelaar’ naar Multatuli's beroemden roman, door H. Van Kuyck voor het tooneel|bewerkt. De dramatische onwerking van een romantisch werk als dit - een letterkundig meesterstuk, maar waarin eigentlijk niet veel handeling noch inwikkeling voorkomt - was ongetwijfeld voor M. Van Kuyck niets minder dan een waagstuk. Haasten wij ons echter te zeggen dat hij betrekkelijk goed, ja, boven onze verwachting in zijn moeilijk werk is geslaagd. Het grootsch en indrukwekkend figuur van den Adsistent-Resident. - zooals men weet Multatuli zelf - is zooveel mogelijk in het tooneelstuk behouden. Wel is dit stuk niet van aard om doorwien den roman niet gelezen heeft goed begrepen, dus door ons gewoon schouwburgpubliek naar verdienste gewaardeerd te worden, doch niettemin vond ‘Max Havelaar’ hier een vrij gunstig onthaal, en wij kunnen best begrijpen dat in Holland, waar Multatili's werk populair is, dit drama reeds een overgroot getal vertooningen heeft gehad. De heer H. Van Kuyck vervulde de hoofdrol, en zulks op zeer bevredigende wijze, niet slechts als spel, maar ook als physiek: trouwens, ons trof dadelijk in hem zelfs eene gelijkenis van gelaat en gestalte met Multatuli, wat voor diegenen die den genialen nederlandschen denker persoonlijk kennen, eene niet onaangename verrassing was. - Mevrouw Coryn-Driessens | |
[pagina 45]
| |
gaf bewijs van dramatisch gevoel in de zoo dichterlijk schoone rol van Adinda, een javaansch meisje. Ofschoon maar van een episodisch belang, maakt die rol zeer veel effekt. Ook Mevr. Verstraeten (Tine), M. Driessens (Droogstoppel) en M. Dierckx (Gaafzuiger) verdienen eene bijzondere melding. Meer voldoening toch dan ‘Max Havelaar’ schonk Multatuli's tooneelspel: ‘De Bruid daarboven’, dat gelijk al wat uit die begaafde pen vloeit, zich inzonderheid door een keringen, krachtvollen, dieptreffenden stijl onderscheidt. Wat den inhoud betreft, wij hebben in den Kunstbode eene wijdloopige ontleding van dit stuk gegevenGa naar voetnoot(1), toen het hier, drie jaar geleden, is opgevoerd geworden. - Toenmaals vond ‘de Bruid’ betrekkelijk weinig bijval; thans integendeel zeer véel, wat wij aan de opvoering toeschrijven, die, vooral als samenhang, nu veel beter was. - Mej. Beersmans en M. Hendrickx vervulden hunne zelfde rollen van vroeger (Carolina en Holm) en verdienden ook nu ten volle den lof die wij hun dàn gaven. - Maar de rol van Mevr. Van Wachler vertolkte Mevr. Verstraeten oneindig beter dan Mej. Aleidis, die van deze type niets dan eene charge had gemaakt. Mevr. Verstraeten integendeel begreep dat eene verfranschte dame uit de nederlandsche aristocratie, zich wel belachelijk gek, maar toch gedistingeerd voordoet. - De heer Coryn was voortreffelijk in de rol van Generaal van Weller, die vroeger door M. Van den Einde erbarmelijk slecht was gespeeld, - en ook de heeren Dierckx, Lemmens en Nuggelmans overtroffen de vroeger met dezelfde rollen gelaste spelers. - Vergeten wij niet een woord van billijken lof te brongen aan Mej. Alida Van Dam, een jonge debutante, die vooral in de soubretterollen veel aanleg verraadt. De kleine rol van Sophie, het levenslustige kamermeisje der Van Wachler's, speelde zij met zóóveel bevalligheid, dat haar een bijzondere toejuiching ten deele viel. - Kortom, de opvoering was Multatuli's stuk waardig, en zóó ook de mise en scène. Eéne enkele opmerking nogtans, deze laatste betreffende: In den vierden akt (meenen wij) komt het | |
[pagina 46]
| |
volgende tooneel voor: Juist als Holm op het punt is zich op zijne kamer om het leven te brengen, komt bij hem een man binnen, wiens twee kinderen Holm eens uit eenen brand heeft gered, en die hem nu - juist op den verjaardag van die edele daad - zijnen dank brengt. Volgens het stuk moet die man vergezeld zijn van zijn zoontje en zijn dochtertje, die hunnen redder elk eenen bloemtuil aanbieden. Waarom waren ditmaal die kinderen weggelaten? Bedoeld tooneel heeft daardoor veel aan pathetiek effekt verloren. *** Een bewijs dat ons tooneeljaar ten einde loopt, is dat reeds de beneficievoorstellingen zijn aangevangen. - Die van M. Hendrickx bestond uit het Vlaamsch volksdrama ‘De Hand Gods,’ een der eerste stukken van Ducaju. In dit werk komen roerende tooneelen voor, waarvan enkelen echter wat al te gezocht, te onwaarschijnlijk zijn; vooral de slotscène, waarin op eene schier mirakuleuze wijze de schuldige zoon, door ‘de hand Gods,’ of liever door den bliksem wordt verpletterd... Van dergelijke ficelles zou een zoo kundig schrijver als M. Ducaju geen gebruik mogen maken. Het stuk werd niet al te best gespeeld. De beneficiant die de rol van Pachter Thijs vervulde, was in de twee laatste bedrijven, waar de handeling dramatiek wordt, zeer goed; doch in het eerste bedrijf, werd hij door M. Dierckx, die de andere pachtersrol onverbeterlijk vertolkte, wel een weinig in de schaduw gesteld. Veel beter beviel ons de heer Hendrickx in de daaropvolgende lieve comedie ‘Marcel,’ een echt pereltje, naar J. Sandeau en De Courcelle. - Deze voorstelling eindigde met het koddige ‘Jaakske met zijn fluitje,’ dat zooals men weet bitter weinig om het lijf heeft, maar altoos hevig op de lachspieren werkt. Den gevierden benifiant werd eene welverdiende ovatie gebracht: behalve eene prachtkroon en bloemtuilen, werden hem twee kostbare geschenken aangeboden, o.a. een keurig bronswerk, in neo-griekschen stijl vervaardigd. Eene andere, onder meer dan één opzicht aantrekkelijke | |
[pagina 47]
| |
beneficievertooning, was die van Mevr. Verstraate en hare dochter, twee door het Antwerpsch publiek zeer geliefde artisten. Deze voorstelling, die wij tot ons spijt verhinderd zijn geweest bij te wonen, bestond uit: ‘De Vreugde van het Huis,’ een allerliefst tooneelspel, met twee goedgekozen blijspelen: ‘De perel der dienstmeiden’ en ‘Engeltje de koewachtster.’ - Wij vernemen dat de opvoering niets te wenschen liet, en de beide Dames het voorwerp zijn geweest van zeer vleiende eerbewijzen. *** Plaatsgebrek laat ons niet toe de andere stukken, die wij maar pro memoria aan het hoofd van ons artikel hebben medegedeeld, uitvoerig te bespreken; zeggen wij enkel dat in ‘De Wandelende Jood’ de heer Hendrickx zich, met de vroeger door M. Morriën hier zóó meesterlijk gespeelde rol van Rodin, uitermate goed uit den slag trok, evenals de heer Dierckx in de titelrol van ‘Vincentius de Paulo;’ verders dat het schoone volksdrama ‘Paljas’ aan het publiek andermaal gelegenheid gaf den heer Driessens in eene zyner beste scheppingen toe te juichen; en eindelijk dat ‘De armen van Parijs,’ een al te larmoyant melodrama van de oude school, veel minder bijval verwierf dan naar gewoonte.
A.J. Cosyn. |
|