De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijEen woord Ten opzichte van de Vlaamsche beweging.
| |
[pagina 33]
| |
volk met fierheid het recht geëischt vrij van zijne moedertaal te mogen gebruik maken en magistraten en bestuurders te hebben, die dezer tale machtig waren in één woord onophoudelijk heeft het, met die hardnekkige taaiheid zijnen stamme eigen, de oprechte en volledige toepassing gevorderd van het grondbegin: In Vlaanderen Vlaamsch! Gemakkelijk - maar hier niet van pas - zou het wezen de nauwkeurigheid dezer beweringen te betoogen; schier op elke bladzijde onzer Geschiedenis vindt men er het bewijs van, en kan men zich overtuigen dat de Vlamingen er nimmer hebben in toegestemd hunne nationale taal te laten verbannen.Ga naar voetnoot(1) Wel is waar dat, volgens J.F. Willems, ‘de moedertaal in de Nederlanden werd verwaarloosd...; zij werd even als de lage volksklasse, die ze beoefende, bij velen een voorwerp van verachting... en van dàn af werd de nationale verbastering dag aan dag grooter.’Ga naar voetnoot(2) Doch het dient gezegd te worden dat de bemerking van dezen zoo bevoegden en aan ons volk zoo te recht duurbaren schrijver inzonderheid betrekking heeft op de letterkundige en godsdienstige reactie, die ten gevolge der Hervorming en der onlusten van de XVIde eeuw ontstond.Ga naar voetnoot(3) Talrijke schriften getuigen overigens van de pogingen die in de XVIde en zelfs in de volgende eeuw de vertegenwoordigers onzer bevolkingen, vooral in Westvlaanderen, deden, om op bestuurlijk zoowel als op rechterlijk gebied het vrije gebruik hunner moedertaal te doen gelden en in stand te houden. Elders hebben wij eraan herinnerd dat, korts na de inneming hunner stad door Lodewijk den Groote, in | |
[pagina 34]
| |
1678, de schepenen van IJperen den moed hadden hunnen geduchten overwinnaar eene ‘remonstrantie’ te sturen, ootmoedig in den vorm, maar krachtdadig in den grond, om ten voordeele van het ‘veroverd land’ onlangs aan Frankrijk 's kroon gehecht, het recht te eischen hunne eigene taal en gebruiken te behouden.Ga naar voetnoot(1) Wij hebben ook het belangwekkend’ kort begrip der geschiedenis’ uitgegeven, dat deze schepenen bij hunne ‘remonstrantie’ voegden, om aan Lodewijk XIV te bewijzen dat de Vlamingen, meermalen veroverd en weer veroverd, altoos door hunne rechters zijn geoordeeld geworden en, dat de veroveraars, van den zeer christenen Koning - o.a. Clotarius, Karel de Groote, en Karel de Kale, - niet mèer dan voorheen de landheeren, de taal, de rechten en gebruiken der Vlamingen hadden willen krenken. Maar in de XVIId eeuw bepaalden zich de wettige vertegenwoordigers onzer bevolkingen niet, bij het vragen dat in het Westland de rechterlijke en bestuurlijke zaken door Vlaamsche magistraten en bestuurders in het Vlaamsch zouden behandeld worden; documenten, in de archieven der stad IJperen berustend, laten toe vast te stellen dat dàn ook die afgevaardigden van het Vlaamsche land ieverige pogingen aanwendden, om te bekomen dat de hooge geestelijke waardigheden werden toevertrouwd aan personen die niet slechts de Vlaamsche taal kenden, maar zelfs in Vlaanderen geboren, of althans van Vlaamschen oorsprong waren. In de XVIIde eeuw waren de bisschoppelijke zetels van Gent, Brugge en IJperen dikwijls bekleed geworden door geestelijken die niet in flamingantisch Vlaanderen, maar in andere provinciën der Spaansche Nederlanden, en zelfs in het Buitenland waren geboren; deze benoemingen hadden, naar het schijnt, hevig onze bevolkingen geërgerd. In 1676 stonden twee bisdommen open; Mgr. HendrikGa naar voetnoot(2) | |
[pagina 35]
| |
van Halmale, bisschop van IJperen, geboren te Antwerpen was den 19 april 1876 overleden, en Mgr. Alb. d'Allamont, bisschop van Gent, te Brussel geboren, was den 23 Augusti 1673 overleden; Mgr. Nicol. Frenche, van Iersche afkomst, bekleedde dazen laatsten zetel als Wij-bisschop. De vier leden van Vlaanderen die de Staten der provincie vertegenwoordigden, besloten (20 juli 1676) aan den Gouverneur generaal der Nederlanden, den hertog van Villa Hermosa, een rekwest te zenden om aan Zijne Excellentie voor oogen te brengen dat, in de laatste jaren, het aan Z.M. den Koning van Spanje behaagd had, tot bisschoppen in Vlaanderen, prelaten te benoemen die, vreemd aan de provincie, zelfs de taal van het land niet kenden, en om den Gouverneur-generaal te verzoeken den Koning aan te raden voor de alsdan openstaande bisdommen van IJperen en Gent geestelijken aan te duiden, in Vlaanderen geboren of ten minste van vlaamschen oorsprong, en de taal kennend in deze bisdommen gebruikt. De vier leden beslisten daarenboven te dien einde een persoonlijken brief aan Zijne Excellentie te schrijven, en den heer van Weldene af te vaardigen om, naar Brussel, hunne klachten en vragen te gaan ondersteunenGa naar voetnoot(1). Uit dezen brief zien wij dat te dien tijde in Vlaanderen ‘de kloosterbroeders en kloosterzusters de waalsche taal niet kenden;’ duidelijk betoogt en ondersteunt hij de | |
[pagina 36]
| |
grieven en wenschen der bevolking. Deze missieve, evenals het geheele der door de vier leden genomene besluiten bewijst dat deze laatsten toenmaals de geestelijke zoowel als de wereldlijke zaken trachtten in het vlaamsch te doen behandelen. Deze brief is onuitgegeven, gelooven wij; wij meenen hem onder de oogen onzer lezers te mogen brengen: ‘20 juillet 1676.’ | |
[pagina 37]
| |
Al deze bemoeiingen bleven echter vruchteloos. De Koning benoemde twee aan Vlaanderen vreemde geestelijken. Mgr. Fr. Van Hoorenbeek nam bezit van den bisschoppelijken zetel van Gent, den 25 Juli 1677; hij was in Brussel geboren; en de opvolger van Mgr. Van Halmale, Mgr. Guill. Herinx, van de orde der Minderbroeders, deed zijne plechtige intrede te IJ peren, den 20 November van het zelfde jaar; hij was in Noord-Braband geboren (te Helmont). Twee malen gedurende de bezetting van het Westland door den Koning van Frankrijk (1678-1713) viel de bisschoppelijke zetel open, en tweemaal werd hij aan fransche prelaten toegekend: in 1694 aan Mgr. de Ratabon, en in 1713 aan Mgr. de Laval Montmorrency; deze laatste stierf te IJ peren den 26 Augusti van hetzelfde jaar. De Koning van Frankrijk hield dus, nog min dan de Koning van Spanje, rekening van de rechtvaardige eischen onzer Vlaamsche bevolkingen, want hij noemde zelfs prelaten die onzen provinciën vreemd waren; en later legde ook het Oostenrijksch beheer aan Vlaanderen bisschoppen op, die in den vreemde geboren waren of de landtaal niet kenden. Doch het Vlaamsch bleef er immer de gebruikelijke taal van het volk, en indien ondanks lange vreemde heerschingen en de verderflijke strekkingen zijner overheerschers, het Vlaamsche volk sedert eeuwen zijn nationaal karakter heeft behouden, ligt daarvan niet de eerste en voornaamste oorzaak besloten in zijne onoverwinnelijke gehechtheid aan de taal zijner vaderen? De moedertaal van een volk was altoos de beste waarborg zijner nationaliteit, want zooals het eene Vlaamsche spreuk in hare krachtvolle kortbondigheid zoo wèl zegt; De Taal is gansch het Volk.
Alp. Vanden Peereboom. |
|