De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijOver Nationalism en Cosmopolitism
| |
[pagina 29]
| |
moet geven: Voortbrengselen door zijnen geest bezield, of voortbrengselen zonder bijzonder eigenaardig karakter, - kan dan het antwoord twijfelachtig zijn? Ziet op welke tijdstippen de kunst vervalt en ge vindt altoos dat die voorgegaan zijn van een tijdperk waar vreemde leere en vreemde invloed de geesten hadden vervalscht. Heeft men ooit eene echte nationale kunst zien bestaan, bij een volk dat zich ontaarden en verbasteren liet? Hebben integendeel al de volkeren geene eigen kunst bezeten van het oogenblik af, dat het den kunstenaren gegeven was hunne ingevingen te putten aan zuivere vaderlandsche bronnen? Maar indien aldus de kunst aan zekere vereischten te voldoen heeft wat moest ons de zedelijke gesteldheid des kunstenaars, des scheppers zelve opleveren? De echte kunstenaar maakt, indien ik zoo spreken mag, de synthesis van zijn geslacht uit. Hij moet het leven van zijn volk leven, zijne taal spreken, deel nemen aan zijn genot, zijn lijden en strijden; zijne geschiedenis, zijn geoof, zijne overleveringen in zich dragen, in een woord zijne strevingen en verzuchtingen kennen, zijne ziel baden in den geest zijns volks. Dààrom hoeft de opvoeding des Vlaamschen kunstenaars met de grootste zorg bewerkt te worden. Zijn jong gemoed zal men van alle nadeelige invloeden, van alle uitheemsche aanraking behoeden, en nog vòór dat men werke om er eenen kunstenaar van te maken, moet men eenen man, eenen Vlaming opbrengen, Vlaamsche mannen verwekken, ja, om vlaamsche kunstenaren te hebben. - Dàn zal het zaad, door het nationaal kunstonderwijs gestrooid in eenen gunstigen en goed bereiden grond vallen. De Kunstenaar, wiens geest niet door valsche begrippen ontaard is, in wiens gemoed voor niets anders plaats is dan voor oprechtheid en waarheid, zal zich door geene uitheemsche schoonheden laten medeslepen of zich geene vreemde vormen laten opdringen; | |
[pagina 30]
| |
want dit alles druischt zóó zeer tegen zijne natuur aan, dat hij er zich instinctmatig van af wendt. - Hij gevoelt wel dat het gebruik maken van die vreemde aanwinsten hem verplichten zou eigene hoedanigheden te verwerpen. Daarom is de sterkste borstweer tegen de verleiding door 't vreemde schoone: de zuiverheid van 's kunstenaars gemoed zelve. De Vlaamsche kunstenaar zal uit onze oude vaderlandsche kunst de ware en zuivere grondbegin selen putten en met dezelfde oprechtheid, als onze oude meesters, te werk gaan. Het oog op de natuur gevestigd. zal hij vrij en vrank zijne baan breken, zijne gedachten, zijne ingevingen in den vorm kleeden waardoor zij het uitdrukkelijkst weergegeven worden. En, om vlaamsche schilder te zijn, zal hij zich niet verplicht achten zich slavelijk aan oude vormen te hechten, want dewijl hij waar zijn zal, zal hij Vlaamsch wezen. Het grondkarakter der vlaamsche schoonheids leer is geheel en al begrepen in één woord: Waarheid. Hoe durft hij aanspraak maken op den titel van nationalen kunstenaar, hij die den geest van het volk misacht waarvan hij de tolk beweert te zijn, zijne taal miskent, die er de getrouwste uitdrukking van is? Hij, hij heeft nooit getrild bij het klinken der zoo mannelijke en frissche tonen van het volkslied, hij blijft koel bij de zangen zijner dichters en heeft zich bijna uitsluitelijkgevoed met de geestesprodukten van den vreemde. Hij is geheel buiten het nationale leven opgebracht, en leeft er nog buiten. Kan het werk van zulken kunstenaar iets anders dan de vrucht eener aangeleerde kunst zijn? - Iets anders dan eene logen? En het koude aangeleerde, het voorgeschrevene, het gemis aan overtuiging is de dood van alle echte kunst. Overtuiging is de eerste vereischte. De mensch en de kunstenaar maken één en hetzelfde wezen uit. Kan men wel behoorlijk uitdrukken wat men niet waarlijk gevoelt? | |
[pagina 31]
| |
Men hebbe wel aan te leeren hoe, door berekende middelen, door zekere voorgeschrevene uitdrukkingswijze het gemeende, het wezenlijke bestaan der zielsaandoeningenver vangen wordt, en hoe men tot het weergeven van de uitwerking dezer komt, zonder verplicht te zijn ze volstrekt te gevoelen! Onder dit opzicht heeft, ja het kunstonderwijs wonderlijken voortgang gedaan; men heeft om zoo te zeggen echte wetboeken opgesteld en onfeilbare recepten aangeduid, ter voorstelling van gegevene toestanden, als ook om in zekere typen onberispelijke kunstwerken aan den dag te brengen. Jammer maar dat hier de overtuiging voor niets meer geldt, en dáárin ligt de, oorsprong van den twijfelgeest die zoo sterk zijnen noodlottigen invloed op het kunstgebied uitoefent. Is het nu nog te verwonderen dat het aan velen voldoende schijnt in zekere opgegevene tonen en vormen te werken, zekere wijze van samenstellen of van verlichten aan te leeren, om den naam van Vlaamschen schilder te verdienen? Dikwijls reeds is het gezegd, - maar niet genoeg kan men het herhalen: Laat ons diegenen niet gelooven welke zich een voetstuk willen maken van de puinen des vaderlands om van dààr de algemeens ‘broederlijkheid’ aan te preêken. Kan men wel eene levende kunst stichten op de verachting van het voorgeslacht, op de verloochening van hetgeen de zelfstandigheid eens volks kenmerkt? De kunstenaar hoort toe aanzijn geslacht en heeft jegens hem een strengen plicht te vervullen. Zijne kunst geeft hem een krachtig middel van beschaving en verlichting. Hij moet weerstand bieden aan al wat strijdig is met den vaderlandschen geest, en zich als eerste wet voorschrijven: ‘Waarheid vòor alles!’ Eene kunst is dus tot hare hoogste uitdrukking gekomen, wanneer zij volkomen zuiver nationaal is, zij heeft zich dan tot de hoedanigheid van Volkskunst verheven: zij spreekt tot het volk eene taal die de zijne is en dringt | |
[pagina 32]
| |
tot het diepste zijns harten, waar zij een krachtigen weerklank vindt. En eeuwen nadat een ras zelve van den aardbodem is weggevaagd, ziet men nog de overblijfselen zijner nationale kunst aan de latere volkeren getuigen van de scheppingskracht die het bezielde, van zijn edel streven naar het ware, het schoone.
Juliaan De Vriendt. |
|