De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
Wilskracht.
| |
[pagina 21]
| |
I.
| |
[pagina 22]
| |
En zóó ging het inderdaad. Eenige jaren later was gansch Europa vol van Ristori's kunstroem, - en tegenwoordig toch draagt zij den adellijken naam van Markiezin Dell Grillo. Het volgende voorval zal een denkbeeld geven van den buitengewonen ijver, waarmeê Ristori in hare leerjaren hare rollen bestudeerde. ‘Op zekeren avond, zoo vertelt de Duitsche kritieker Kolenegg, kwam Ristori gansch ontsteld bij ons aan. Zij had van haren markies weer zulk eenen hartroerenden brief ontvangen, eenen brief die zóozeer van liefde en teederheid gloeide, dat diezelfde gevoelens nu ook in haar ten hoogsten graad waren opgewekt. - Groot en beroemd te worden om eenmaal, zijner waardig, den geliefde heurs harten toe te hooren, dáárvoor sloeg haar elke polsslag. ‘Zij had ook een nieuw stuk in lezing gekregen; ik meen van Giacometti, en wel het later zoo beroemd geworden ‘Pia de Tolomei’. In dit werk moest zij de hoofdpersonnage verbeelden, welke op het einde als pestlijdend en krankzinnig voor 't publiek optreedt. Zij had de overtuiging dat deze rol haar de gelegenheid zou verschaffen, eene groote schrede op den weg harerzoozeer verlangde beroemdheid vooruit te doen, en ontzag zich dus geene moeite om ze zóó weer te geven als de natuurlijkste karakterschildering het maar mogelijk maakt. ‘De liefde en de zucht naar kunstroem dreven haar tot het voor een jong meisje ongeloofbaar besluit oorlof te vragen, om een ganschen dag in een Dolhuis te mogen doorbrengen Daar bleef zij uren lang, in de cellen der krankzinnigen en pestlijdenden de folteringen dezer ellendigen bestudeeren. Afgemat en met vrees bevangen, had zij den moed niet naar hare eenzame woning weer te keeren; in 't voorbijgaan viel zij bij ons in huis, alwaar zij een uur lang, door zenuwachtige krampen bevangen, liggen bleef. Alsdan vermande zij zich, haalde de “Pia” uit den zak, en nog vol van de afschuwelijke bekomen indrukken, begon zij den laatsten akt half te lezen, op zulk eene ingrijpende wijze dat wij allen als door eene onweerstaanbare vrees en buitengewone bewondering waren aangedaan.’ | |
[pagina 23]
| |
Tegenwoordig dat Adelaïde Ristori op het toppunt haars roems gekomen is, vooral nu komt het ons nuttig voor, dezen trek uit hare leerjaren aan te halen, opdat hare mededingsters in de dramatische kunst, verre van haar te benijden, zich beijveren zouden om haar voorbeeld te volgen en zich ook op eene zoo ernstige studie van de menschheid zouden toeleggen. | |
II.
| |
[pagina 24]
| |
uitroepingen de natuurlijkste zouden wezen in het tooneel uit den tweeden akt, waarin Gabriëlle, na eene pijnlijke operatie voor de éérste maal des levens het daglicht aanschouwt. Ik was nu zoo onvoorzichtig het venster open te laten.... da verkwikkende avondkoelte bekoorde mij zoozeer... en aldus drongen buiten mijn weten mijne kreten in den schoonen zomernacht.’ Gustaaf Segers. (Wordt voortgezet). |
|